Homepagina > Het Spoor > Rollend materieel > Locomotieven > Onze onvergetelijke stomers > Elfde periode, 1940-1946 - Overname van de Nord Belge en 2de wereldoorlog (...)
Elfde periode, 1940-1946 - Overname van de Nord Belge en 2de wereldoorlog (vervolg)
Phil Dambly.
zondag 5 februari 2012, door
Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]
Als gevolg van de voortdurende stijging van de tonnemaat der reizigerstreinen en meer in ’t bijzonder, van die der exprestreinen Parijs - Keulen, bleek omstreeks 1900 dat de machines nrs 201 tot 215, alsmede de drie 4-4-0 “Outrance” van de “Nord français”, die enige tijd tussen Luik en Namen gebruikt werden, niet krachtig genoeg waren. De “Nord Belge” besliste zes compoundlocomotieven met vier cilinders te bouwen, stelsel van Glehn du Bousquet, identiek met de machines van de reeks 2.121-2.157 van de “Nord français”. De zes locomotieven 4-4-0 met grote wielen van 2,13 m werden in 1900 geleverd door Cockerill en genummerd van 301 tot 306. In 1903 deed de “Nord français” afstand van haar in 1891 door de S.A.C.M, gebouwde locomotieven nrs 2.121 tot 2.123 en 2.126; bij de “Nord Belge” kregen ze de nrs 307 tot 310.
De machines nrs 301 tot 310, uitgerust met de Westinghouserem, trokken de directe en de stoptreinen tussen Luik en Namen, Namen en Givet, Namen en Erquelinnes.
In 1902 leverde Cockerill aan de “Nord Belge” 4-6-0 compounds met vier cilinders, stelsel van Glehn du Bousquet, gelijkaardig aan die van de reeks 3.078-3.354 van de “Nord Français” (230 A). Die machines, met wielen van 1,75 m, droegen de nrs 321 tot 330. In 1904 leverde dezelfde bouwer een lot van twaalf machines, nrs 351 tot 362. Twaalf andere machines werden nog geleverd in 1906 door Cockerill en La Meuse. Ze kregen de nrs 334 tot 345. Die locomotieven, welke 110 km/h konden toereiken, trokken de internationale treinen Parijs - Keulen en sommige zware reizigerstreinen. Het volledige effectief werd overgenomen door de N.M.B.S. en type 22 genoemd.
De tenderlocomotieven nrs 51 tot 64, “Revolver” genoemd, behoorden tot het type dat, in 1901, door de “Nord” gebouwd werd voor de uiterste randgemeenten van Parijs (reeks 2.231 - 2.305, daarna 222 TA). Die 4-4-4, met drijfwielen van 1,66 m, werden in 1909 geleverd door “Energie”, te Marcinelle, en van 1910 tot 1911 door Cockerill en de “Société de Couillet”. Ze werden overgenomen door de N.M.B.S, en vormden het type 24. Twee machines van dat type werden achteraf door de N.M.B.S. uitgeleend aan de “Chemin de fer de Chimay” die het onderhoud ervan op zich nam ( 2457 en 2462).
De tenderlocomotieven nrs 381 tot 386 waren identiek met die van de reeks 3.801 tot 65 van de “Nord” (232 TA), die vanaf 1909 op de uiterste randgemeenten van Parijs dienst deden. Gebouwd door Cockerill in 1911, werden ze gebruikt voor de dienst van de plaatselijke reizigerstreinen op de lijnen van Bergen en van Charleroi naar Frankrijk. Die 4-6-4 met wielen van 1,66m waren voorzien van een waterverwarmer van het stelsel van Caille-Potonié. Ze werden als type 94 in het effectief van de N.M.B.S. opgenomen.
De locomotieven nrs 421 tot 455 verschilden in niets van die van de reeks 4.061 tot 4.340 van de Nord 140A. Deze merkwaardige 2-8-0, met wielen van 1,55 m, trokken gemakkelijk 1.600 t op hellingen van 5 mm per meter. Ze werden ook gebruikt voor de zware exprestreinen en hun bijnaam “de ossen” was bedoeld als een symbolische uitdrukking van hun krachtig aanzetvermogen. Het waren compoundmachines met vier cilinders, uitgerust met een oververhitter van Schmidt, met de A.C.F.I. de rechtstreekse rem en de Westinghouserem. De 35 exemplaren werden gebouwd door Cockerill, van 1927 tot 1931. Ze werden alle opgenomen in het effectief van de N.M.B.S. en werden het type 48. Ingedeeld bij de depots Saint-Martin en Kinkempois, bewezen deze mooie machines steeds uitstekende diensten. Ze ontwikkelden 1.900 pk en wogen 84 t.
In 1931-1932 leverden Cockerill en La Meuse twintig zware 0-10-0, behorend tot het type dat de Nord in 1930 ontworpen had voor de rangeer- en trieerdiensten van de zwaarste goederentreinen (reeks 5.601-5.670), vervolgens 050 TD. Die zeer stevige tenderlocomotieven, welke 1.200 pk ontwikkelden, vielen op door het naar voren hellen van het bovendeel van de zijdelingse waterreservoirs en door de verlengde vorm van de dom en de zandstrooier. Ze waren uitgerust met de rechtstreekse rem en de Westinghouserem en droegen de nrs 501 tot 520. Na hun aankoop door de N.M.B.S. werden ze type 99 genoemd. Ze hadden wielen van 1,35 m, twee cilinders en wogen rijvaardig 91,70 t.
In 1919 kocht de Nord Belge tien machines van de R.O.D. Die 2-8-0, met wielen van 1,29 m, maakten deel uit van een reeks machines die in Groot-Brittannië waren gebouwd voor een Australisch net en die werden opgeëist in 1917. De “Mac Donalds”, want zo luidde hun bijnaam, droegen de nrs 701 tot 710 en waren voorzien van de oververhitting; achteraf kregen ze ook een Westinghouserem. De N.M.B.S. gebruikte de acht overgebleven machines (701 tot 708) en noemde ze type 76.
Evenals de Belgische Staat, ontving ook de Nord Belge Wapenstilstandmachines die achteraf door de N.M.B.S. gebruikt werden. Daaronder bevonden zich enkele Beierse tenderlocomotieven : vijf 2-6-2, klasse VI b, nrs 81 tot 85 (type 49) en zes krachtige 0-8-0, klasse X b, nrs 681 tot 686 (type 91). Onder het Pruisisch materieel bevonden er zich drie tenderlocomotieven T 12, nrs 91 tot 93, die bij de N.M.B.S. aanvankelijk type 95 genoemd werden. Daar de Maatschappij reeds gelijkaardige machines gebruikte, de typen 96, kregen de drie locomotieven in 1946 dezelfde aanduiding (96.012, 96.014, 96.015).
De vijf locomotieven G 71 van de Nord Belge waren genummerd van 781 tot 785. Ze werden overgenomen door de N.M.B.S. en vormden het type 74. Op 1 januari 1946 gingen de vier machines die nog in dienst waren over naar het type 71 dat uit gewezen Pruisische G 71 samengesteld was.
Een locomotief G 7², opnieuw afgestaan door de Nord Français aan de Nord Belge, droeg het nr 4.636. Zij behoorde voorlopig tot het type 75 (nr 7536) alvorens onder de gelijkaardige machines van het type 72 te worden gerangschikt (72.001).
Tussen 1920 en 1940 had de Nord Français herhaaldelijk enkele locomotieven “Pershing” ex-U.S. Army (reeksen 4.1301-1542 en 4.1551-1663) uitgeleend en verhuurd, alsmede een aantal Wapenstilstand machines, typen G 72 (reeks 4.1001-1098), G 8 (reeks 4.572-598) en G 81 (reeks 4.351-562).
De locomotieven type “Ravachol” van de “Nord” waren 4-4-OT met twee cilinders en wielen van 1,86 m rijvaardig gewicht 43,38 t, vermogen 470 pk. Ze werden van 1892 tot 1896 geleverd door Schneider, Fives-Lille en de S.A.C.M. en vormden de reeks 2.311 tot 2.380 (220 TA). Na 1918 vormden de machines nrs 2.317, 2.329, 2.341, 2,347 en 2.352 de reeks 1 tot 5 van de “Nord Belge”. De laatste ervan, de machine nr 3 (die ondertussen gebruikt was geweest door de Cie de Chimay), werd in januari 1940 te St-Martin op een zijspoor gestald. Ze werd type 23 N.M.B.S. (nr 2303), maar deed nooit dienst en werd in 1941 van de lijsten geschrapt.
De hoogte aan de schoorsteen van de locomotieven van de “Nord Belge” die door de N.M.B.S. gebruikt werden, bedroeg 3,99 m (type 92), 4,15 m (type 49), 4,17 m (type 77), 4,20 m (type 76), 4,22 m (typen 22, 24 en 89), 4,23 m (typen 48 en 99), 4,28 m (type 94) en 4,43 m (type 91).
Bron: Het Spoor, nr 136, december 1967