Homepagina > Het Spoor > Buitenland > Blik op de Albanese Spoorwegen

Blik op de Albanese Spoorwegen

Phil Dambly.

maandag 1 april 2013, door rixke

Een miskend spoorwegnet

Het Albanese spoorwegnet heeft op dit ogenblik nauwelijks 235 km lijnen. Dank zij de Chinese technische bijstand, zal het zich kunnen uitbreiden in drie richtingen door een sterk heuvelachtig terrein: in het noorden, van Iaç naar Shkodër (Scutari); in het oosten, van een punt voorbij Elbasan naar het meer van Ohrid, in het zuiden, van Fier naar de haven van Vlore (Valona). Shkodër ligt op de zuidelijke oever van het gelijknamige meer; de noordelijke oever, op Joegoslavisch grondgebied, wordt bediend door de lijn Bar - Titograd - Belgrado van de Joegoslavische Spoorwegen (JZ). Die lijn waarvan sommige baanvakken nog in aanleg zijn tussen Titograd en Belgrado, zal waarschijnlijk met 25 kV geëlektrificeerd worden. Ook het Ohridmeer ligt, bij wijze van spreken, deels op Albanees, deels op Joegoslavisch grondgebied, en de spoorlijn Skopje - Ohrid van de JZ eindigt in de nabijheid van zijn oostelijke oever.

De Albanese Spoorwegen gebruiken Czechische locomotieven van de reeks T435. (foto Barbieux)

Geografisch gezien zijn de Albanese Spoorwegen geïsoleerd. Nu lijkt het evenwel dat de ontworpen lijnen dit isolement zullen doorbreken. Inderdaad, de toegangswegen naar Durrës (Durazzo), de voornaamste haven van het land, zijn verbeterd en bovendien bestaat de mogelijkheid dat er een verbinding komt met de andere netten wanneer de betrekkingen tussen Albanië en zijn buurlanden genormaliseerd zullen zijn (zulks zou zich kunnen ontwikkelen uit de ontspanning tussen de Chinese Volksrepubliek, bondgenoot en raadgeefster van Albanië, en de Westerse Landen). Alle grensstreken zijn bergachtig, maar men zou het inleggen kunnen overwegen van een veerboot-dienst over het Scutari-meer.

Het Albanese spoorwegnet.
In dikke rode strepen : bestaande lijnen ; in stippellijn : in aanleg zijnde lijnen ; in dunne rode strepen : lijnen met smalspoor. De lijnen van de buurnetten zijn in het zwart afgebeeld.

De meeste reizigers- of goederentreinen worden getrokken door uit Czecho-Slowakije ingevoerde diesel-elektrische locomotieven die hun oorspronkelijke nummering en CSD versiering behouden hebben. Het zijn Coco’s van de reeks T 669 en BoBo’s van de reeks T435, gebouwd door CKD. Enkele diesel-mechanische locotractors, die eveneens van Czechische makelij zijn, onderhouden de rangeringen, samen met door Cegielski gebouwde Poolse stoomlocomotieven van het type 2-8-2T. Deze laatste werden in 1947 geleverd om de eerste lijnen in gebruik te nemen. Destijds bestond het getrokken materieel afkomstig uit verschillende landen van het Oostblok, vooral uit oude wagens met twee assen. Onder het onlangs aangekochte materieel zijn er nieuwe rijtuigen met draaistellen die in Czecho-Slowakije, Oost-Duitsland en Hongarije gebouwd werden, alsmede goederenwagens met draaistellen geleverd door China, Czecho-Slowakije en Hongarije.

Locomotieven van de reeks T669 van de Czechoslqwaakse Spoorwegen worden eveneens in Albanië gebruikt, waar ze hun oorspronkelijke nummering en versiering behouden. (fotoCKD)

Albanië, in het Albanees Shqipnija, betekent “land van de arenden”. Deze volksrepubliek (Republika Popullore Shqipnija) telt bijna twee miljoen inwoners. De bevolking is overwegend Mohammedaans (70 %), maar er bestaat een sterke Orthodokse minderheid in het Zuiden en een Katholieke minderheid in het Noorden. Sedert 1945 heeft dit land zijn industrialisering aangevat: ontginning van petroleum, bruinkool, ijzer, koper, chroom en nikkel, textielindustrie. De landbouw blijft nochtans de voornaamste bezigheid (koren, gerst, rijst, katoen, tabak). Albanië, dat aanvankelijk een Romeinse en vervolgens Byzantijnse provincie was, stond achtereenvolgens bloot aan de invallen van de Gothen, de Serviërs, de Bulgaren de Turken. Een opstand in 1912 dwong de Turken de onafhankelijkheid van het land te erkennen. Tijdens de eerste wereldoorlog bezetten de Italianen Noord-Albanië en verlieten het slechts in 1920. Op 22 januari 1925 werd Albanië een republiek; haar eerste president was Achmed Zogoe die op 1 september 1928, als Zogoe I, de titel van koning aannam. In april 1939 vielen Mussolini’s troepen het land binnen en dwongen de koning te vluchten. Maar de weerstand organiseerde zich onder leiding van Enver Hodxa, die na de bevrijding president werd van de nieuwe volksrepubliek (1946). Vanaf 1946 kon Albanië, die China’s zijde gekozen had, zo slecht met de URSS opschieten, dat het tussen beide landen tot een diplomatieke breuk kwam.

De Albanese steden zijn het best gekend onder hun Italiaanse naam: Durazzo voor Durrës, Scutari voor Shkodër, Tirana voor Tiranë (de hoofdstad) enz...


Bron: Het Spoor, september 1972