Homepagina > Het Spoor > Infrastructuur > Spoor > De creosoteerwerf van Wondelgem

De creosoteerwerf van Wondelgem

S. Van Winghem, eerste ingenieur B.

maandag 17 juni 2013, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

 De instellingen

De creosoot wordt met tankwagens naar de werf gevoerd. Hij wordt gegoten in metalen vergaarbakken die een totale inhoud van 250 m³ hebben en waarin buizen voor stoomverwarming kronkelen.

De creosoteerinstelling omvat:

  • Twee cilinders van twee meter doormeter en drie en twintig meter lengte, “autoclaven” genaamd, voorzien van automatisch en hermetisch sluitende deuren;
  • Een drukkingstank, van 44 m³ inhoud, die boven de autoclaven is opgesteld;
  • Een hulptank die de drukkingstank voedt, en twee meetketels waardoor het mogelijk is het volume van de opgeslorpte creosoot te bepalen;
  • Vier compressoren waarvan twee de lucht tot op tien atmosfeer samen persen en twee andere de druk van tien op vijftien atmosfeer brengen;
  • Twee vacuumpompen;
  • Twee drukluchtreservoirs op tien atmosfeer en één op vijftien atmosfeer.

Twee Lancashire stoomketels van 150 m² verwarmingsoppervlak leveren de nodige stoom voor de verwarmingsbuizen.

In de machinekamer zijn ook opgesteld: de apparaten die de temperaturen en drukkingen meten en een bord waarop al de verdelingskranen samengebracht zijn.

 Het toezicht over het creosoteren

Door de dwarsliggers vóór en na de bewerkingen te wegen, wordt nagegaan of het creosoteren behoorlijk werd uitgevoerd.

Zo kan immers het gewicht van de opgeslorpte creosoot bepaald worden. De diepteïnwerking van de creosoot wordt gecontroleerd door boorkernen van 4 mm doormeter uit het hout te nemen.

Eik en beuk reageren op verschillende wijze op de bewerkingen. Bij de eik, is het vooral het spint dat de creosoot opslorpt; het kernhout, daarentegen, zuigt feitelijk geen creosoof op, maar biedt ook in zijn natuurlijke toestand, goed weerstand aan de verrotting. Bij de beuk, moet gans de massa volledig met creosoot doordrenkt worden, want gebeurt dit niet dan zou een schijnbaar onaangetaste beuken dwarsligger, die enkele jaren in de sporen gelegen heeft, van binnen volledig kunnen verrot zijn; dat zou een groot gevaar bieden voor de stabiliteit van het spoor. Daarom worden vooraf in de beuken dwarsliggers diffusiegaten geboord waarlangs de creosoot gemakkelijker kan opgeslorpt worden. De beuken dwarsliggers worden daarenboven tweemaal aan de hierboven beschreven bewerkingen onderworpen. Een eiken dwarsligger slorpt ongeveer 4 kg creosoot op; een beuken dwarsligger van 12 tot 18 kg.

In de buurt van de creosoteerinstellingen strekt zich de werf uit, waar de onderlegplaten door middel van electromechanisch gereedschap op de dwarsliggers bevestigd worden.

Het bevestigen der onderlegplaten op de dwarsliggers.

De gecreosoteerde dwarsliggers, al dan niet voorzien van onderlegplaten, worden automatisch op de wagens geladen om verzonden te worden of worden, tot ze een bestemming krijgen, opgeslagen in “dode stapels”, d.w.z, in aaneensluitende lagen. De gecreosoteerde dwarsliggers worden voorzien van jaarspijkers, waaruit hun ouderdom kan afgeleid worden: draagt de spijker het getal 57 dan betekent dit dat de dwarsligger in 1957 gecreosoteerd werd.

Een ketting zonder einde, voorzien van sleephaken, voert de dwarsliggers tot in de wagens.

De werf van Wondelgem telt ook nog een zagerij. Deze vervaardigt de stuiken hout waarvan de afmetingen in de handel niet algemeen voorkomen.


Bron: Het Spoor, maart 1957