Homepagina > Het Spoor > Infrastructuur > Spoor > De creosoteerwerf van Wondelgem

De creosoteerwerf van Wondelgem

S. Van Winghem, eerste ingenieur B.

maandag 17 juni 2013, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

 Het probleem: de verrotting van de dwarsliggers voorkomen

De hoofdsporen van het spoorwegnet der N.M.B.S. rusten op ongeveer 12 miljoen dwarsliggers, waarvan er 10,5 miljoen uit hout zijn vervaardigd. Ieder jaar plaatsen onze spoorleggers tijdens de hernieuwings- en instellingswerken, ongeveer 600.000 nieuwe houten dwarsliggers in de sporen en 75.000 stukken hout van verschillende afmetingen onder de spoortoestellen [1].

In hoofdzaak wordt alleen eike- en beukehout gebruikt. Dit zijn twee harde houtsoorten welke zeer goed weerstand bieden aan de hevige krachten die op hen inwerken.

Moesten we de dwarsliggers in het spoor plaatsen in de staat waarin we ze aankopen, d.w.z, als “wit” hout [2], dan zouden ze snel verrotten en veel eerder moeten vervangen worden. Het gaat er dus om de verrotting te voorkomen; zij wordt veroorzaakt door de inwerking van de zwammen die zich met hout voeden. Om te leven en tot ontwikkeling te komen, moeten die zwammen over voedsel en lucht beschikken en zich tevens in bepaalde omstandigheden van vochtigheid en temperatuur bevinden.

 De oplossing: de zwammen vergiftigen

D aar we op deze laatste omstandigheden geen vat hebben, zijn we verplicht de zwammen te vergiftigen met een scheikundig produkt: de creosoot.

Dit mengsel van zware oliën, dat verkregen wordt door de distillatie van steenkoolteer, kunnen we in ons land goedkoop bekomen. De creosoot dringt gemakkelijk in het hout, wordt door het regenwater niet uitgewassen, vervliegt niet onder invloed van de zonnestralen en bezit, in zekere mate, de eigenschappen om de houtvezels te binden, d.w.z, dat hij zich tegen het barsten verzet.

Het creosoteren is een zeer delicate bewerking, die om doeltreffend te zijn alleen op voldoend droge dwarsliggers mag uitgevoerd worden. De tijd vereist voor deze voorafgaande droging, bedraagt ongeveer zes maanden voor eikehout en één jaar voor beukehout.

Daar de goede uitvoering van het creosoteren heel moeilijk achteraf kan gecontroleerd worden, heeft de Maatschappij besloten de dwarsliggers in haar eigen instellingen te creosoteren. De werf ligt te Wondelgem, bij Gent.

 Het opslaan

Wanneer ze op de werf toekomen, worden de dwarsliggers in “open stapels” opgeslagen, d.w.z. dat ze kruiselings in niet aaneensluitende lagen op elkaar geplaatst worden ten einde alzo een luchtomloop te verwezenlijken en een voldoende droging te bekomen.

De “open stapels” van “witte” dwarsliggers

Tijdens het drogen, heeft het hout een neiging tot splijten. Om dit te voorkomen, worden de uiteinden van de dwarsliggers voorzien, hetzij van metalen haken in S-vorm die met de hamer in het eikehout gedreven worden, hetzij van schroefbouten die in het beukehout worden aangespannen

Metalen haken in S-rorm worden in het eikehout gedreven.

 Het inkepen en boren

Na het drogen worden de dwarsliggers ingekeept en geboord. Het inkepen is het gereedmaken van de plaats waarop de spoorstaafvoet (of de onderlegplaat) zal liggen. Het boren is het aanbrengen van gaten waarin de kraagschroeven, die de spoorstaaf of de onderlegplaat vasthouden, zullen geschroefd worden.

Een inkeep- en boormachine.

Die twee bewerkingen worden vóór het creosoteren uitgevoerd; zo zal later de beschermende laag creosoot niet beschadigd worden en kan de creosoot gemakkelijk in het hout dringen.

De werf beschikt over drie automatische inkeep- en boormachines; een band zonder einde, voorzien van sleephaken voert de dwarsliggers tot bij machines.

 De creosotering

Een automatische afvoerinrichting, achter de inkeep- en boormachines ingesteld, brengt de gereedgemaakte dwarsliggers in wagentjes die op een smalspoor rijden. De vorm van de wagentjes is aan die van de creosoteercilinder aangepast. Een kabel welke rond een electrische kaapstander oprolt, trekt de wagentjes in de creosoteercilinder. De eigenlijke creosoteerbewerkingen verlopen op de moderne wijze:

Het binnenste van een creosoteercilinder.
  1. Een reeks van acht wagentjes, die elk veertig tot vijftig dwarsliggers torsen wordt in de creosoteercilinder getrokken;
  2. Gedurende tien tot vijftien minuten naar gelang de aard van het hout, past men een luchtdruk van ongeveer vier atmosfeer toe; de druklucht dringt in de kanalen en cellen van het hout en opent die zo groot mogelijk;
  3. De cilinder wordt met verwarmde creosoot gevuld terwijl de drukking op vier atmosfeer gehouden wordt. Dan wordt gedurende dertig minuten een druk van 14,5 atmosfeer toegepast. Tijdens deze fase, wordt de lucht in de kanalen van het hout samengedrukt door de creosoot die er binnendringt. Wanneer de dwarsliggers genoeg creosoot hebben opgeslorpt, wordt de drukking geleidelijk verminderd;
  4. Men verwijdert de creosoot uit de cilinder en stelt deze in verbinding met de buitenlucht. De lucht die nog steeds in de kanalen van het hout aanwezig is, ontspant zich en verdrijft de creosoot, maar de wanden van de kanalen blijven ermee bedekt;
  5. De cilinder wordt luchtledig gemaakt, waardoor al de overbodige creosoot uit de dwarsliggers verwijderd wordt;
  6. De gewone luchtdruk wordt weer hersteld, de cilinder wordt geopend en de wagentjes worden weggevoerd.
De “zwarte” dwarsliggers verlaten de creosoteercilinder.

Bron: Het Spoor, maart 1957


[1Voor de duidelijkheid zullen we hierna alleen de term “dwarsliggers” gebruiken, maar het weze wel begrepen dat de stukken hout dezelfde behandelingen als de dwarsliggers ondergaan.

[2Met “witte dwarsliggers” bedoelen we “niet gecreosoteerde” dwarsliggers in tegenstelling met de “zwarte dwarsliggers” die “gecreosoteerd” zijn.