Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Een dynastie van spoormannen (IV)

Een dynastie van spoormannen (IV)

J. Delmelle.

maandag 24 februari 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Ik weet niet of het Beheer de elementen bezit voor het opstellen van de lijst van alle spoormannen die op het arbeidsveld van eer gevallen zijn. Hoe het ook zij, het is een vaststaand feit dat de martelarenlijst der spoorwegen tal van namen bevat; 21 voor de vijf eerste exploitatie jaren — 21 doden of zware gekwetsten — en God weet hoeveel voor de volgende jaren! In 1838, bij de bouw van de spoorlijn van Luik naar Verviers werd een werkman getroffen door een steenblok die door een onverwachte ontploffing werd weggeslingerd. Zijn borstkas werd ingedrukt; hij bleef op slag dood. Een eeuw later vinden twee mannen de dood bij de ramp van de brug van Val-Benoît: machinist François Crespin van Angleur die een rangeerlocomotief bestuuurde en stoker Joseph Debras, die dienst verzekerde op de trein van Luxemburg. De hoofdwachter van deze laatste trein, Gaston Pada, werd zwaar gekwetst. Ingevolge een hevig onweder, dat boven de streek van Luik was losgebroken, werd de dubbele metalen brug van Val-Benoît door de bliksem getroffen, geraakte uit haar voegen en stortte plots naar beneden, net op het ogenblik dat er twee locomotieven over reden, de ene komende uit Luik, de ander met dit station als bestemming. Tussen de beide dodelijke ongevallen — 1838 en 1939 — die ik zo juist opriep ligt er honderd jaar. Hoeveel gebeurden er nog in deze periode en nadien? Hoeveel spoormannen kwamen er om het leven op hun post, in dienst van de gemeenschap? Zij hadden een vrouw en kinderen. Zij hadden ze innig lief.

De werklieden van 1838, zowel als die van 1939, zijn omgekomen tijdens de uitvoering van hun dienst, als soldaten, als helden. Als helden ja, doch dan grotendeels onvrijwillig! Het lot en de omstandigheden beslisten voor hen. Hoeveel anderen lieten hun leven uit broederlijkheid, uit menslievend idealisme? Hoeveel anderen vonden de dood om andere levens te redden, zonder vooreerst aan het hunne te denken? Saint-Exupéry schreef in een van zijn boeken: De grootheid van mijn beschaving is, dat honderd mijnwerkers het aan zichzelf verschuldigd zijn hun leven te wagen voor de redding van één enkele bedolven werkmakker. De massaheldenmoed van de mijnwerkers is bewonderenswaardig. Strekt de heldenmoed van de spoorman, die in de eenzaamheid en zonder de stimulans van de schouder-aan-schouder arbeid betoond wordt, de mens en de mensheid niet nog meer tot eer?

Op 19 mei 1903 slaat plots het vuur op uit twee ketelwagens in het station van Brussel-West. Het is tien uur ’s avonds. Gans de hemel van de hoofdstad schijnt één vuurpoel. De twee wagens dreigen spoedig te ontploffen en alzo een hele wijk en talrijke mensenlevens te vernielen. Doch, wat gebeurt er daar? Plots nadert een kleine locomotief de wagens. Zij wordt bestuurd door een eenvoudige, waarnemende rangeermeester, Jan Van Vaerenberg genaamd. De locomotief houdt stil net tegen de wagens. Van Vaerenberg stijgt af, gaat de vuurgloed tegemoet, haakt de wagens aan de machine, klimt snel weer op deze laatste en sleept de rollende ketels op een zijspoor, ver van de huizen af. Zodra zijn gevaarvolle daad volbracht is, springt hij van de machine. Zijn klederen hebben vuur gevat. De ongelukkige rent weg. Weldra valt hij. Hij is zwaar verbrand. Het is aan hem te danken dat een ramp vermeden werd. ’s Anderendaags sterft hij in de schrikkelijkste pijnen. Hij laat een vrouw en twee kinderen achter.

Wilt gij dat ik u nog een andere gebeurtenis verhaal? Zij had een vijftiental jaren geleden plaats. Zij werd mij als volgt verteld. Het vertreksein van de stationschef deed de machinist geenszins opschrikken. Hoe kon deze laatste immers voorzien dat dit handgebaar het sein was voor een rit naar de dood? Fernand Lassence bewoog de handels en de motorwagen verliet traag het kleine station van Meix-devant-Virton om in de nacht te verdwijnen. Slechts hier en daar pinkelde een lichtje in het Gaume-landschap. Alles was rustig. Het was de laatste reis voor het huiswaarts keren. De motorwagen reed thans al vrij snel. Hij vatte de beklimming aan van de helling. Fernand bekeek de evenwijdige sporen die in de verte in een bijna ontzichtbare streep samenliepen. Daar, op de top van de helling verscheen plots een rood vuur. Een sein? “Neen, dacht Fernand, daar op die plaats staat geen sein. Misschien is het een wachter? Misschien werkt men aan het spoor! Men heeft mij nochtans niets gezegd!” Het rode vuur kwam naderbij en groeide immer aan. Geen twijfel meer nu: een trein of een stel wagens kwam de helling afgerold, waarschijnlijk op drift geslagen. Fernand dacht: “Trein. Enkel spoor. Botsing onvermijdelijk. Red ik mij? Red ik de anderen? De anderen moeten gered worden!” En onmiddellijk drukte zijn hand op de bedieningshandel voor het achterwaartsrijden en ontsloot hij de vier automatische deuren. Dan draaide hij zich om naar de reizigers en riep: “Springt er uit. Wij worden aangereden. Haast u! Haast u!” Het gevaarte naderde snel. Vlug, zeer vlug zou het stel wagens met krakend geweld tegen de motortrein aanbotsen, hem buiten de rails slingeren, hem omverwerpen, hem openrijten. Fernand riep nogmaals tot de reizigers: “Haast u! Haast u! Springt toch! ’t Is uw enige kans op redding!” Twee personen sprongen. Nauwelijks raakten zij de grond of daar kwam de schok. Met een geweldige kracht werd de motortrein uit de sporen geslingerd en vermorzeld als een stuk speelgoed. Fernand Lassence werd op slag gedood. De motortrein was aangereden geworden door een stel van 21 wagens die losgeraakt waren tengevolge van een koppelingsbreuk tussen twee wagens van een uit Latour komende goederentrein.

Wij zouden nog andere voorbeelden van koelbloedigheid, toewijding en heldenmoed kunnen aanhalen. De geschiedenis van machinist Fernand Lassence is overtuigend genoeg. Hier volgt nog een ander verhaaltje dat eveneens het hoge plichtbesef van de spoormannen in ’t algemeen aantoont.

Vrijdag 24 januari 1947, 14 h 30; een stel van 3 wagens, opgeduwd door locomotief 81575 week achteruit op het verbindingsspoor “Mouterij” in de richting van station Luithagen. Het stel werd begeleid door de waarnemende onderstationschef Demolie, die verantwoordelijk was voor deze rangering en door rangeerder Albert Leenaerts. Nadat zij het hek van het verbindingsspoor gesloten hadden, begaven beiden zich naar de Stationslaan op ongeveer 100 meter van het verbindingsspoor om er het wegverkeer te doen stoppen voor de doorrit van de drie wagens. Op die plaats was immers een onbewaakte spooroverweg. Demolie en Leenaerts stelden zich respectievelijk aan de zuid- en noordkant van het spoor op. Op bevel van de waarnemende onderstationschef, kwam het stel stapvoets vooruit en naderde de spooroverweg. Op dit ogenblik verscheen een autobus, komende uit de richting Lier, in de bocht van de weg, op ongeveer 300 meter van de plaats waar de chef die de rangering leidde, zich bevond. Demolie, ziende dat het rijtuig maar steeds naderde, zwaaide heftig met zijn rode vlag, doch niettegenstaande de gegeven seinen, scheen de buschauffeur niet geneigd te stoppen. Hij vertraagde enkel zijn gang en versnelde plots zijn vaart, denkende dat hij nog door kon voor de wagens aankwamen. Een botsing scheen onvermijdelijk. Het gevaar beseffende — de autobus was vol reizigers — haastte Leenaerts zich naar de kop van het stel om de luchtkraan van de Westinghouse-rem op de eerste wagen te openen. Hierdoor onderging het stel een plotselinge vertraging, waardoor de botsing wel niet vermeden werd, maar toch minder geweldig was. Door zijn stoutmoedige en toegewijde daad voorkwam Leenaerts een ware ramp. De inzittenden van de autobus, onder wie de chauffeur, kwamen er zonder een schram vanaf, maar de ongelukkige Leenaerts, die zich niet tijdig meer uit zijn netelige toestand kon loswerken, werd bekneld tussen de eerste wagen van het stel en de zijkant van de bus. Men slaagde er met veel moeite in hem te bevrijden. Hij werd dadelijk per ziekenwagen naar een Antwerpse kliniek overgebracht waar de geneesheer een meervoudige bekkenbreuk vaststelde. Dezelfde avond, omstreeks 19 h 30, gaf Leenaerts de geest. Door zijn moedige daad redde hij een veertigtal mensenlevens...

Jean Van Vaerenberg, Fernand Lassence, Albert Leenaerts! Het zijn maar drie namen op de martelaarslijst van het Spoor. De kracht om de daad te volbrengen, die zij uitvoerden, vonden zij in zichzelf, in het diepste van hun wezen, in hun plichtbesef en in hun geihechtheid aan hun taak. Het werk was voor hen een eer die tot haar uiterste eisen in stand moest gehouden worden. Misschien waren zij er zich niet van bewust, dachten zij minder aan de gevolgen van hun daden dan aan de volledige uitvoering ervan welke ook de gevolgen van hun houding zouden zijn. Zij gehoorzaamden aan een traditie die hun eigen was, aan een beroepstraditie, aan een “spoormans”-traditie...


Bron: Het Spoor, april 1960