Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Een dynastie van spoormannen (IX)

Een dynastie van spoormannen (IX)

J. Delmelle.

maandag 31 maart 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Nog anderen pleegden allerhande aanslagen om de actie van de nazi’s te verlammen. Het was op deze wijze dat de zoon van de ouwe Marcel, Jozef Barbeaux, thans bediende bij de Directie van de N.M.B.S., deel uitmaakte van een groep die vooral belast was met operaties tegen de door de vijand gebruikte vervoermiddelen, o.a. door het veroorzaken van ontsporingen en het vernielen van troepen- en goederentreinen. Hij nam, onder andere, deel aan het opblazen van een brug over de Lesse, die aan beide uiteinden bewaakt was door drie soldaten van de Wehrmacht verscholen achter een flankborstwering voor machinegeweren. Het was een kiese, uiterst gevaarlijke operatie maar zij zou niettemin volledig slagen. Jozef en zijn gezellen bereikten hun doel. Tijdens deze aanslag liep Jozef een voetverstuiking op en ontsnapte ternauwernood aan de achtervolging van de Duitsers. Een zijner kameraden schoot het leven erbij in. Deze zeer speciale operatie kon begrijpelijkerwijze alleen in het nachtelijk duister tot een goed einde gebracht worden. Een man — de groep omvatte er vier in totaal — stak al kruipend de spoorbaan over, daalde met twee ladingen springstof de ballast af en bereikte de voet van een der stalen pijlers waarop de brug rustte; daar groef hij — zonder gerucht te maken — een kuil om er zijn pakjes in te stoppen en ook die welke een zijner gezellen hem achtereenvolgens aanbracht. Deze gezel was Jozef. Hij legde driemaal de afstand af en droeg telkens twee ladingen. Er waren dus in totaal acht ladingen. Vier hiervan werden aan de voet van de ene pijler geplaatst, de vier andere aan de andere pijler in kuilen die zorgvuldig werden toegestopt met grote steenblokken en toegewreven met aarde. Op zeker ogenblik meenden de Duitse bewakers een gerucht te horen en richtten zij een krachtige lichtbundel op de helling. Gelukkig vonden de twee mannen een providentiële bescherming achter het dichte struikgewas rond de steunpijlers. De lichtstraal klampte hun schuilplaats even aan, scheen er behagen in te scheppen, zocht verder, kwam terug, kroop omhoog en zocht weer verder, achterdochtig, ongerust. Daarna werd het opnieuw duister. Het werk herbegon. In de verte hoorde men een trein aankomen. De twee mannen hadden hun werk beëindigd, trokken zich snel terug, terwijl zij het Bickford-snoer afrolden. Twee minuten later waren zij terug bij hun kameraden. Het lint werd aan de ontsteker gekoppeld. De trein naderde langzaam. Weldra verscheen hij in de draai van de vallei. De vier mannen bekeken elkaar.

“Het is tien over middernacht. Hij is het!”

Vastgeklampt aan de voorkant van de locomotief, richtte een Duitse soldaat de sterke stralenbundel van een koplamp op de spoorstaven, een twintigtal meter vóór de traag aanrollende trein.

“Zij betrouwen het niet, zei een der mannen.

— Denkt gij dat de lading zal ontploffen?

— En waarom niet? Zoekt, in alle geval, een behoorlijke dekking. Wij krijgen zeker een hagel van stenen en ijzer over ons lijf!”

Behoedzaam reed de locomotief de brug op. Om het komend schouwspel niet te missen, richt een van de vier mannen zich plots op en dreigt alles in de war te sturen.

“Neerliggen, beveelt de chef terwijl hij met kracht de stang van de ontsteker induwt. De grond davert geweldig. De brug heft zich plots omhoog, breekt en stort in, de wagens worden meegesleurd terwijl steenbrokken en schroot door de lucht vliegen. De man, die zich oprichtte, gaf geen gevolg aan het bevel van de chef. Wellicht heeft hij het niet gehoord. Stenen en schroot, ballast en klinkbouten ploften als hagel terug op de grond. Door de luchtverplaatsing achteruitgeworpen stuikte de man ten gronde, de schedel verbrijzeld door een metaalscherf, niet groter dan een noot, maar zo scherp als glas. Eenmaal de taak volbracht, stond er de drie overlevenden, indien zij er tussenuit wilden geraken, nog slechts een ding te doen: er zo haast mogelijk vandoor gaan, zonder zich de tijd te gunnen het lijk van hun ongelukkige makker mee te sleuren of te begraven, Aan de overzijde van de brug openden de soldaten het vuur, op goed geluk af, en doorzeefden met hun kogels een groot gedeelte van de helling waarop onze mannen zich bevonden. Binnen weinige ogenblikken zou de intussen verwittigde kommandant, de omgeving van de lijn en van de brug doen “uitkammen”. Uit de wagens die van de ontploffing gespaard bleven — de drie laatste — kwamen enkele gewapende wachten. Er moest zo spoedig mogelijk door het kreupelhout gevlucht worden. Tijdens deze vlucht was het dat Jozef een voetverstuiking opliep door over een wortel te struikelen. Daar hij nog slechts met veel moeite voortkon, was het alleen aan de hulp van zijn makkers te danken dat hij zich kon redden. In de vroege morgen bevonden zij zich reeds in veiligheid te Dinant in het huis van een spoorman die de leden van deze organisatie een goed hart toedroeg; zij waren gelukkig hun taak te hebben volbracht maar treurden tevens over het verlies van een hunner makkers.

Zo voerden deze verzetslieden en spoormannen, vier jaar lang, een strijd tegen de bezetter, een verborgen, wreedaardige en onverbiddelijke strijd. In hun taak werden zij geholpen door talloze collega’s die hun toevlucht niet hadden kunnen zoeken in de ondergrondse beweging. Aan hen hadden zij kostbare medewerkers die hun geld, eetwaren, klederen en onderdak verschaften doch tevens ook inlichtingen over de uren van doortocht der troepentreinen, over de samenstelling der goederentreinen — inzonderheid deze met brandstof — bestemd voor het vijandelijk leger. Allen, die van de ondergrondse weerstand, zowel als die van het openbare leven waren aldus verenigd, niet enkel door de geestelijke verwantschap die alle dienaars van het spoor verbindt, maar tevens door de verdediging van een zelfde en grootse zaak, die van het vaderland en van de vrijheid.

De herinnering aan de vier oorlogsjaren vervaagt stilaan in onze geesten. Wat schijnen de gebeurtenissen van deze wrede jaren, waarvan wij de getuigen en tevens de acteurs waren, ons nu reeds lang vervlogen! Wij denken niet meer aan de verduistering, aan het lange oponthoud van de treinen in volle veld, aan het onheilspellend gehuil der sirenen, aan het ketsen van de nagels onder de ruwe botten der marcherende bataljons, aan het gekraak der ontploffingen, maar wij bewaren het aandenken van hen die vertrokken om nooit meer terug te keren, en wij voelen ons overweldigd door een diepe droefheid. Omdat de oorlog, waaraan zij de oorlog verklaarden, het middelpunt blijft van onze bekommernissen, de meest bestendige van onze bezorgdheden.


Bron: Het Spoor, september 1960