Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Het gebeurde in de sneltrein 215

Het gebeurde in de sneltrein 215

Een verhaal van Mario Casacci, geïllustreerd door Guy Bosquet.

maandag 28 april 2014, door rixke

Het meisje keek op haar polshorloge. 23 h 42... Binnen een uurtje zou de trein te Rome aankomen. Ondanks de vaak die haar ogen deed jeuken, loonde het niet meer de moeite nog te slapen. Dan maar liever, als afwisseling, een beetje door het venster getuurd.

De Napels-Rome reed snel en gezwind, alsof hij over de sporen scheerde die in het maanlicht te schitteren lagen. Het was een heerlijke nacht, koud en klaar, onder een fantastische hemel die zijn met sterren bezaaide, donkerblauwe gewelf over het heelal spreidde.

De reizigster was niet ouder dan twintig. Uiterlijk leek zij wel op een mannequin met haar slanke gestalte, gehuld in een nauw sluitend mantelpak. Haar weelderige zwarte haar, dat zij in een wrong in de nek droeg, deed haar grote, klare ogen nog meer opvallen.

Uit haar handtas van zwart krokodilleleer nam zij een pakje sigaretten; zij stak een ervan tussen haar lippen en zocht naar vuur... Sneller dan zij, haalde de vóór haar gezeten jonge man zijn aansteker te voorschijn en liet haar aanroken.

“Dank u”, zei het meisje, terwijl zij de eerste rook diep inademde. Zij wierp, echter, nauwelijks een blik naar de man die zijn aansteker weer wegborg. Sedert het vertrek van de trein te Napels had zij nog geen woord gesproken.

Er was nog een derde reiziger in de afdeling: een man van rond de veertig; hij zat naast de buitendeur en was zeer verdiept in de lectuur van een roman. Het was, ongetwijfeld, een vreemdeling. Zijn uiterlijk en zijn kleding — lange en fladderende jas, opzichtige das, brede broekspijpen — deden vermoeden dat hij een Zuidamerikaan was. Hij had een dichte, zwarte haardos er boven zijn zware lippen pronkte een fijne snor.

De jonge man zat in de hoek naast het venster op dezelfde bank als de Zuidamerikaan. Hij was nog geen dertig jaar, slank, van middelbare gestalte en droeg een grijs flanellen pak over een groene trui. De aanhoudende stilzwijgendheid beu, zocht hij naar een voorwendsel om een gesprek met de mooie reizigster aan te knopen. Zijn donkere ogen staarden haar onophoudelijk en met een zichtbare bewondering aan. Maar het meisje keek afwijzend naar het landschap en de jonge man moest zijn pogingen staken. Hij steunde zijn hoofd tegen de rugleuning van de bank en liet zijn lusteloze blik over het bagagenet dwalen waarop de reizigster haar kleine koffer in helder leder en een sierlijke bontmantel had neergelegd.

Na een korte vertraging, herwon de trein zijn snelheid. Die avond voerde hij minder reizigers mee dan naar gewoonte; men zou gezegd hebben dat hij deze gelegenheid te baat nam om zijn snelheid op te drijven.

Het meisje was ingedut. Haar sigaret smeulde stilaan verder tussen haar vingers die los over de armleuning van de bank hingen. De jonge man hield haar een tijd lang in het oog, en verwijderde dan voorzichtig, het brandende peukje van tussen haar vingers. Een lichte trilling doorvoer haar, doch zij bewoog niet.

Voetstappen weerklonken in de gang. Het was de wachter, dezelfde die, een beetje vroeger, de kaartjes had geknipt: een man van middelbare leeftijd, met een rustig en ernstig gelaat, scherpe trekken en een zware tred. Zijn silhouet verscheen voor de deuropening; in zijn hand hield hij een pak documenten. Hij deed oog enkele passen en opende de deur van de aangrenzende coupé, de eerste van het rijtuig. Terwijl hij ging zitten, slaakte hij een zucht van verlichting. De controle was gedaan: eindelijk kon hij dan wat rusten, in afwachting dat de trein te Rome toekwam.

In de aangrenzende coupé had de verstokte lezer zoeven zijn boek neergelegd. Hij stond op, ging buiten en zocht naar het toilet.

De jonge man in het grijs stond eveneens op. Hij luisterde even, wierp een blik op het meisje dat sliep. Vervolgens, greep hij, met een ruk, het koffertje en de bontmantel van de mooie slaapster en keerde zich dan naar de gang. In de deuromlijsting stuitte hij, echter, op een mannelijke gestalte: de Zuidamerikaan was reeds terug. Heel even was de dief uit zijn lood geslagen, doch vliegensvlug vermande hij zich en duwde hij zijn tegenstander in de gang terug. De reactie van deze laatste volgde dadelijk. Zijn vuist beukte op het gelaat van de dief, die wankelde. Met een stevige greep overmeesterde de Zuidamerikaan de arm die het koffertje vasthield.

Ontwaakt, keek het meisje ontsteld naar het toneel dat zich vóór haar ogen afspeelde.

Om zich uit de omknelling te verlossen, plofte de dief bliksemsnel een krachtige elleboogstoot in de maag van de Zuidamerikaan, en deze laatste verweerde zich met een geweldige hoekslag in de nek.

“Wat gebeurt er hier?”

De wachter, opgeschrikt door het lawaai van de worsteling, had zijn coupé verlaten en verscheen in de deuromlijsting. De Zuidamerikaan keerde zich instinctmatig om, en de dief, die van deze afleiding gebruik maakte, beet krachtig in de hand die zijn pols omkneld hield. De andere uitte een gesmoorde vloek en loste zijn slachtoffer. Niet van pijn echter... Er gebeurde iets dat hem meer in beslag nam... De wachter stond op het punt het noodsein te trekken. Hij wierp zich op de spoorman, greep hem bij de schouders en sleepte hem in de coupé.

De wachter verzette zich dadelijk. Zwaaiend met zijn kniptang, begon hij als een wilde te kloppen op zijn aanrander, die eindelijk week en op de dief botste... die zelf ontsteld was door deze onbegrijpelijke kering van zaken.

In een oogwenk stond de wachter in de gang, greep het handvat van het noodsein en trok wanhopig. De Zuidamerikaan had intussen een ledige fles kunnen bemachtigen en wierp zich opnieuw op de spoorman aan wie hij een geweldige slag toebracht in de nek. Dof kreunend, stortte de ongelukkige zwaar neer op de grond terwijl het akelige gefluit van het noodsein en het geknars van de remmen de kalmte van de nacht verscheurden. De dief hervatte zich het eerst. De Zuidamerikaan griste de op de bank liggende koffer weg, greep het onthutste meisje bij de arm en sleepte haar uit de coupé.

De trein trilde nog immer van het brutale stoppen toen de drie reizigers al op het ballast waren gesprongen en in de nacht waren verdwenen.


Bron: Het Spoor, februari 1961