Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Ode aan de spoorweg (I)

Ode aan de spoorweg (I)

(Vrij bewerkt naar “Chants et Chantres du Rail”, een werk van Roger Gillard.)

maandag 26 mei 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

  Sommaire  

 Eerste hoofdstuk

O gij die nooit de ontroering van het vertrek hebt gekend...
 
Charles Péguy.

Elke dag, elke nacht, verslinden de locomotieven de ruimte, onverpoosd en hardnekkig, langs ontelbare sporen.

De Orient-Expres rijdt Parijs-Oost binnen; de Transsiberia-Expres staat klaar voor zijn tocht van achtduizendzeshonderd kilometer. Op hetzelfde uur snellen zestig treinen in een duizelingwekkende vaart naar Tokio, omsingelen tweehonderd konvooien Chicago. Op hetzelfde uur, op hetzelfde ogenblik, dalen tweehonderd ton katoen van de Lang Biang-plateau’s af; ergens tussen Melbourne en Victoria kondigt een stem de Trans-Australië-Expres aan. Op hetzelfde moment wordt er een rode ster ontstoken in het station Dijon, wordt er een groen licht gedoofd in Thysstad. Langs de oevers van de Maas slaakt, op dezelfde minuut, een diesel, waarvan de flanken baden in de zon en de wind, een snerpende kreet.

Elke minuut, elke seconde, vertrekt er, ergens in de wereld, een wagen. Overal en op ieder ogenblik, zijn er immer wagens en mensen. En de mensen en de wagens, en de vreugden en de drama’s die zij met zich slepen, en de werelden en de tijden die zij in hun vaart meevoeren, dat alles vertrekt steeds opnieuw, dat alles draait onophoudelijk verder. Want er komt nooit een einde aan het reizen van de mensen en van de wielen: elke stilstand is slechts een wachten, elk wachten een nieuw vertrek. Het is een ontzaglijke rondedans die nergens rust kent, een cirkel die immer opnieuw begint.

Sedert honderdvijftig jaar hameren de wielen op het spoor. Elke dag verslinden zij miljoenen kilometers: 200.000 in België, meer dan een miljoen in Frankrijk, 1.800.000 in Groot-Brittannië en voor de U.S.A. alleen 4.000.000. De wereld beweegt, ademt, zweet op het ritme van het wiel. En als het wiel stilvalt, als dit dreunend gezang zwijgt, dan wordt het doods in de stad, dan verstikt de mensheid, dan sterft de planeet. Welk een ongelooflijke tijd beleven wij thans! Dit is de tijd die de Profeet voorspelde, dit is de tijd die de Geleerde opbouwde. Wij leven in het tijdperk van het wiel. Het wiel heeft het aanschijn van het leven aangenomen, het is het leven. Van het wiel hangt het mens-zijn af. In zijn miljarden wentelingen, in zijn miljarden flitsen worden het manna en de droom meegevoerd. Na de vijfduizenddriehonderd jaren van zijn bestaan, vindt het wiel aldus de verheven mystiek terug van de Chinese filosoof die het ontdekte omdat hij het beginsel zelf der dingen baseerde op de cirkel.

Men moest nochtans wachten tot het begin van de XIXe eeuw vooraleer het wiel het middel tot zijn volledige, zijn ware ontwikkeling vond. Vijfduizend jaar lang bleef het wiel aan de aarde gekluisterd. Het spoor tilde het op uit de graszoden en de stenen, uit zijn armzalig lot; het spoor bevrijdde het uit de wagensporen waarin het vierspan van de keizers en de ploeg van de ljjfeigene het verplichtten te lopen. Het spoor toonde aan het wiel zijn nieuwe, bewonderenswaardige, machtige weg — de ijzeren weg — die eveneens een produkt is van ’s mensen schitterend genie. Het spoor stelde het wiel tussen de hemel en de aarde, het schonk het vleugels, het veredelde en verheerlijkte het. Het werd zijn meest getrouwe tolk. Daarna koos het voor eeuwig het gevleugeld wiel als zijn zinnebeeld.

Door zijn ontmoeting met het spoor, trad het wiel dus, op zijn beurt, in de draaimolen van de vooruitgang. Tijdens zijn lange geschiedenis zou het de nooit vermoede snelheid van honderd kilometer per uur bereiken en daarna overschrijden [1]. De locomotief triomfeerde over het paard.

Bliksemschichten, donderslagen, kreten van mensen en zuchten van locomotieven, gedender van wielen over wissels, flikkerende lichten in de nacht, gefluit, stoom, vertrek en aankomst:

Ah! die geluiden en die beweging moeten
In mijn gedichten weerklinken en voor mij vertellen
Over mijn nameloos leven...

Zo schreef, in zijn prachtig A.O. Barnabooth, Valery Larbaud, “die cineast van de gedachte”, zoals men hem genoemd heeft.

“Het is Valery Larbaud, zal Georges Bouillon schrijven, die mij voor het eerst, meen ik, een ontroerend beeld schonk van de opkomst der XXe eeuw. In verzen dorstend naar ruimte en vrijheid, durfde een schrijver met wereldfaam zelfs de poëzie bezingen van het station, die...

... dubbele poort die uitgeeft op de bekoorlijke oneindigheid
Van de aarde, waar ergens Gods vreugde zich moet bevinden
als een onverwachte en schitterende parel...

Door enkele van zijn mooiste verzen aan het spoor te wijden, wil deze dichter uit Vichy getuigen dat zijn symbolisme vastberaden de weg inslaat die de nieuwe krachten uitstippelen. Hij neemt aldus een plaats in naast de Verhaerens en de Zola’s, onder de vertegenwoordigers van deze literatuur — die zonder twijfel zeer vrij is, maar hoe trillend tevens van geloof, hoe hartstochtelijk — die de spoorwegen hebben verwekt.

Begin van een kunst, begin van een tijdperk... Iets is er, inderdaad, aan het roeren onder de zon. “Alles is ijdelheid”, sprak de filosoof uit de oudheid... Neen! “Niets is ijdelheid! roept Rimbaud uit, voor de wetenschap, en nu vooruit!”

Dit is het nieuwe uur, het uur van de “nieuwe Prediker”. De planeet heeft haar trossen losgegooid; zij beweegt, zij trilt. Onbegrijpelijke krachten, die sedert het ontstaan der tijden in haar schoot sluimerden, zijn zich plotseling gaan roeren. De Leviathans, die mythologische monsters, ontsnappen uit de Fabel; gedwee, getemd door het genie van de mens, doorkruisen zij de aarde, de zee, de lucht.

Prometheus is vlees geworden. Babel is geen legende meer; heel het aardrijk ligt in de greep van zijn oneindige uitgestrektheid. Babel, dat zijn de fabrieken, de vormingsstations, de laboratoriums, de kanalen, de pylonen, de radartorens. Nooit kende de mensheid zulke verwarring, zulke sprong in de toekomst. Maar zou de wereld deze sprong, deze aanloop, deze drang naar de vooruitgang wel zonder het spoor hebben kunnen verwezenlijken? De spoorwegen zijn immers niet alleen geleiders van locomotieven geworden; zij hebben de eeuwenoude verzendingsmethoden van briefwisseling, boeken en dagbladen grondig gewijzigd, zij hebben bijgedragen tot de voortplanting van de ideeën, de verspreiding van de wetenschap, tot de sociale en morele gedaanteverwisseling van de massa; zij waren, in die tijden die het heden voorspelden, de vervoerders van de universele bouwstof.

Langs de oevers van de Maas slaakt, op dezelfde minuut, een diesel, waarvan de flanken baden in de zon en de wind, een snerpende kreet.

De spoorwegen hebben een eersterangsrol gespeeld in de ontwikkeling van de planeet. Volgens een uitspraak van Dautry, waren zij “het belangrijkste mensenwerk uit de XIXe eeuw”. Het was dus maar gans natuurlijk dat de dichter, die zanger van de levenskrachten, in het spoor een nieuwe en prachtige inspiratiebron vond.

Vandaag prijkt het spoor in het gulden boek van de Kunst. De dichters juichen het toe; maar ook voor musici, schilders, beeldhouwers werd het de nieuwe muze. Het spoor werd een der symbolen van het Mooie, het Sterke, het Wonderbare zodat het de onsterfelijke thema’s van het lyrisme in de tuinen van de Liefde, de Verering, de Geestdrift ging vervoegen.

Het Spoor is immers niet alleen een teken van macht. Het is niet alleen deze met hoepels gepantserde, met drijfstangen gewapende stormram, dit monsterachtig “Gevleugelde paard”, deze “Anteus”, deze “Moloch” die achter zich een reusachtige last van schroot of hout slepen — die titanen bezongen door de eerste bewonderaars van de spoorwegen... Het spoor, dat zijn ook die vier witte en schitterende lijnen, die ergens in een rustig hoekje van het platteland, tussen hagen van frambozestruiken, de ondergaande zon tegemoet glijden: een open deur voor de droom, een oever van wonderlijke werelden...

Waar leiden de treinen heen? Naar welk betoverend eiland, naar welke schitterende dageraad vluchten de vrolijke groene wagens? Zo vraagt het kind, terwijl het van op de hoge glooiingen de onmetelijke spoorwegen gadeslaat... Daar is het alsof zijn ziel zweeft op de vleugelen van de wind; voor zijn ogen trekken stromen en bergen voorbij. Dat is de eeuwige betovering van het vertrek!

Turend naar de zee, waar ranke meeuwen aan de horizon verdwijnen, droomde de oermens eertijds wellicht van gelijkaardige tochten. Eertijds, toen er noch sporen, noch wegen waren, toen het water de enige verbindingsweg was tussen de stammen der paalwoningen, vertrouwde hij wellicht de diepste roerselen van zijn ziel toe aan de stromen en de meren. En terwijl hij de winden over de bomen zag scheren en de wolken aan de hemel zag verdwijnen, dacht hij wellicht toen reeds aan de Droomsteden, aan de Zevende hemel, aan het Land van belofte, aan het Eldorado, aan al deze heerlijke droomlanden..

... Maar zij heten ook Thule, Ophir en Cipango; maar zij heten ook Cythera. En immer blijft de hoop bestaan, en de waan van de hoop en de hoop van de waan:

Vol van epische verwachtingen, betovert elke avond
De azuurblauwe hemel van de zee der Tropen,
Hun slaap met een vergulde illusie... [2]

Gisteren vertrouwden de mens en het kind hun onverzadigbare drang naar verre tochten, hun vrijheidsdorst, aan de wind, de vogel, de zee. Vandaag stort hun ziel zich op het spoor en krampen hun avontuurlijke dromen zich vast aan het spoor... “Oneindige Sporen”, dicht Henry Bataille:

Aan wie ik heb toevertrouwd mijn diepe verbittering
Over elk dierbaar vertrek en zoveel betoveringen...</poesie
 
En Jules Destrée zal schrijven:
 
O! Hoeveel dromen voeren de treinen met zich mee, de treinen die immer voorbijtrekken en verdwijnen in de nacht...

Welke uitnodiging tot de Reis was ooit verlokkelijker, meer onafwijsbaar? Welke oproep, welke muziek, welke belofte benaderden ooit meer onze verwachtingen, onze verlangens? Gedurende de dag weergalmt de stem als een donderslag: ’s nachts achtervolgt zij ons als een zachte, smachtende muziek tot in onze kamer:

Wij zullen de wind horen insluimeren in de takken;
De lange spoorwegen zal men horen voorbijglijden...

Wel! Laten wij dan vertrekken! Met onze onverzadigde dromen, met onze onvoldane ziel! De wereld is zo groot! Laten wij van hier wegtrekken naar andere einders, naar heerlijke horizonten!

De spoorwegliteratuur is dus geboren. Dit is ontegensprekelijk een beslissende wending in de dichtkunst die nieuwe vormen aanneemt. Erato verlaat de bosjes, Polyhymnia pruilt tegen de paleizen... De Muzen kopen een spoorkaartje.

De roman ontdekt, op zijn beurt, een boeiend arbeidsveld. Wee voortaan de vervallen postwagens, wee de zinloze en duistere ontboezemingen! Verzonnen verhalen worden herwerkt, gemoderniseerd, gemechaniseerd. Jules Verne neemt de plaats in van Paul Féval, Hercule Poirot duwt Javert in de vergeethoek. De woeste krachten overstromen de ouderwetse gedichten. Zola en Simenon stappen op de trein; weldra zullen Abel Gance en Hitchcock hen vervoegen. De tijd van de “Courrier de Lyon” is voorbij. Het Avontuur speelt zich niet meer af in de straat; thans vertrekt het aan de rand van het perron.


Bron: Het Spoor, augustus 1961


[1Snelheid bereikt, in 1835, tussen Liverpool en Manchester, met de locomotief “Sharp and Roberts”.

[2Hérédia, “Les Conquérants”.