Homepagina > Het Spoor > Rollend materieel > Locomotieven > De tweeassige industriële Cockerill-locotractors

De tweeassige industriële Cockerill-locotractors

Phil Dambly.

woensdag 2 april 2008, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Het is vrij zeldzaam dat een model van industriële locomotief door een groot spoorwegnet aanvaard wordt. Dit is nochtans wel het geval voor de Cockerill-locotractor, waarvan de NMBS 60 exemplaren bezit: 10 van de reeks 90, geleverd in 1961, en 50 van de reeks 91, geleverd in 1963-64 (ex-type 230, 1ste en 2e schijf).

230.128
Locotractor reeks 91 van de NMBS (ex-type 230, 2e schijf)

De aanwinst van die kleine locomotieven maakte het mogelijk de stations van gemiddelde belangrijkheid een eigen krachtvoertuig te bezorgen. De loco’s worden bestuurd door bedienden die afhangen van de stationschef en staan ter beschikking van deze ambtenaar voor de rangeringen in het depotstation en de bediening van de stations die binnen een beperkte straal gelegen zijn. Het dagelijks onderhoud ervan wordt door de bestuurder zelf gedaan, terwijl de werken met grotere periodiciteit uitgevoerd worden door reizende ploegen bankwerkers, die zich verplaatsen met speciaal uitgeruste lichte vrachtwagens welke thuishoren in de locomotievendepots. De eerste locotractors van de NMBS werden vanaf april-mei 1961 toegewezen aan de stations Ciney, Ottignies, Gembloers, Marloie en Jemelle.

Cockerill is lange tijd befaamd geweest voor zijn kleine fabriekslocomotieven met verticale stoomketel. Toen de dieselmotor in de plaats kwam van de «stoom», stond de firma erop de verworven plaats te handhaven ; de ruime verspreiding van die tweeassige locotractors toont aan dat ze in haar opzet geslaagd is. In 1971 waren er 483 exemplaren, verdeeld over 84 gebruikers in 11 landen: België, Nederland, Groothertogdom Luxemburg, Frankrijk, Duitse Bondsrepubliek, Duitse Democratische Republiek, Republiek Zaïre (ex-Kongo-Kinshasa), Gabon, Peru, Mexico en Argentinië. Het allereerste exemplaar verliet de werkplaatsen te Seraing op 19 november 1951.

De Cockerill-locotractors bestaan in verschillende varianten, die het merendeel der basiselementen blijven behouden. De gewijzigde elementen blijven onderling verwisselbaar. Op aanvraag kunnen de locomotieven uitgerust worden met een «dubbele tractie»-inrichting, een automatische waakinrichting, een versterkt koelaggregaat voor de dienst in de tropen, een automatische koppeling, enz. De rechtstreekse rem (Oerlikon, Knorr of Westinghouse) kan met een automatische luchtdruk- of vacuümrem, of met beide gecombineerd worden. Met de inhoud van de brand stof reservoirs (350, 400 of 575 l) kan bij normale rangeringen, een hele werkweek gereden worden. De locotractors wegen oorspronkelijk 24, 30, 33, 36 of 40 t en hebben spoorbreedten begrepen tussen 0,750 en 1,676 m. De wielen, met gietstalen schijven, hebben een middellijn van 850 of 950 mm [1]. De tot 1,900 m beperkte asafstand biedt in alle omstandigheden een gemakkelijke loop aan deze krachtvoertuigen die zelfs bogen van 25 m straal kunnen doorlopen. De dieselmotor heelt een waterkoeling. Hij is ofwel een Amerikaanse Cummins met 6 cil, drukvulling, die 220, 320 of 350 pk ontwikkelt, ofwel een Cockerill met 4 cil, van 245 pk, of met 6 cil, van 280 pk, ofwel een General Motors V6, V8 of V12 van 220 tot 500 pk. Hij is verbonden met de transmissie door een versterkte droge plaatkoppeling; de transmissie bestaat uit een hydraulische koppelomvormer met drie trappen. De aandrijving gebeurt door een cardanas, een schakelaar-reductor van Cockerill, een tussenas en buitenstangen. De gebruiker heeft de keuze tussen eer ééntrapsreductor, waarmee een maximale snelheid van 25 km/h kan worden bereikt en een dubbeltrapsreductor die een maximumsnelheid van 40 tot 55 km/h mogelijk maakt.

Locotractor van 40t gebruikt door Usinor, Denain (Frankrijk)

De fabriekslocomotieven, die op spoorbanen van uiteenlopende kwaliteit rijden, moeten bijzonder stevig gebouwd zijn. Om die stevigheid te garanderen, heeft Cockerill een weinig gebruikelijke oplossing gekozen voor machines van die klasse: het uit één stuk gegoten frame. Langsliggers, dwarsbalken en vloerdek vormen een enkel blok van 5,385 m. De gebruikelijke ballast van een fabriekslocomotief is hier opgenomen in het frame, dat 17 tot 28t weegt. De dikte van de dwarsbalken varieert tussen 80 tot 110 of 160 mm; die van het vloerdek schommelt van 80 tot 110 of 198 mm [2]. Bladveren die de draagpotten steunen, zorgen voor ophanging. Die potten schuiven op en neer in twee holten die in elke langsligger uitgesneden zijn. De motorkap en de bestuurderscabine, die met schroefbouten op het frame bevestigd zijn, kunnen gemakkelijk gedemonteerd worden. De cabine is verwarmd en thermisch geïsoleerd. Men kan ze betreden via een deur, die in het midden of aan de linkerkant van de achterwand gelegen is. Er is een dubbele besturingsapparatuur. De locomotief kan zowel aan de linker- als aan de rechterzijde van de cabine bestuurd worden dank zij de mechanische koppeling van de bedieningshandels van gaspedaal, rem en omkeerbeweging.

Locotractor van 30 t van de Koolmijnen Oranje- Nassau, Heerlen (Nederlands Limburg)

Vanaf 1963 heeft Cockerlll de afstandsbesturing van haar locotractors gerealiseerd met behulp van een draagbare of van een vaste zender. De constructeur heeft ook nog een locotractor gebouwd van het hellend type, die met een uiterst trage snelheid kan rijden, nl. van 0 tot 400 m/h. Die zeer geringe snelheid wordt aangewend bij automatische lossing of lading van heel zware stoffen. Ze wordt bekomen door middel van een bijkomend epicycloïdaal vertragingsdrijfwerk, aangedreven door een hydrostatische transmissie. Deze locotractor kan zowel met normale ais met ultratrage snelheid rijden.

Nieuw model van 40 t in dienst bij Sidmar, staalbedrijf opgericht te Zelzatete, ten noorden van Gent.

De locotractors van het staalbedrijf-type, die konvooien met staalgietvormen trekken op smalspoor en heuvelachtig terrein, bezitten de voor dat soort werk onontbeerlijke kenmerken: beperkt omgrenzingsprofiel in de breedte, verlaagde automatische koppeling, beschuttende schilden tegen wegspattend gietijzer en tegen het kantelen van staalgietvormen. De machines die in chemische en petroleumbedrijven gebruikt worden, zijn voorzien van anti-ontbrandingsinrichtingen ten einde elk brand- of ontploffingsgevaar te voorkomen.

Een van de nieuwe modellen van 33 t bestemd voor de Argentijnse Staatspoorwegen

De locotractors van de NMBS zijn uitgerust met een automatische waakinrichting, een tweetrapsvertragingsdrijfwerk en hebben enkel een rechtstreekse Oerlikonrem. Voor het trekken van wagens met automatische remuitrusting is er een tripleklep waarmee men, via de rechtstreekse rem, de automatische rem kan bedienen. De machines van de reeks 90 zijn uitgerust met een Cockerill-motor met 4 cil., van 245 pk, of een GM-motor V12 van 330 pk. Die van de reeks 91 zijn uitgerust met een Cockerill met 6 cil., van 245 pk, of met een GM V 12 van 330 pk. De beschikbare capaciteit voor de tractie bedraagt 230 pk voor de Cockerill met 4 cil., 259 pk voor de Cockerill met 6 cil. en 309 pk voor de GM V 12. De andere kenmerken van de locotractors van de NMBS zijn de volgende :

Type : B, of 0-4-0; bouwer: Cockerill, met de medewerking van Ateliers Belges Réunis en La Brugeoise et Nivelles; max. snelh. 21-45 km/h (reeks 90) en 18-35 km/h (reeks 91); gewicht in rijvaardige staat: 35,4 t (reeks 90) en 33,81 (reeks 91); middell. wielen: 0,920 mm; tot. lengte, met buffers van 620 mm: 6,625 m; breedte over alles: 2,918 m; breedte frame: 2,800 m; breedte cabine : 2,780 m; breedte motorkap : 1,400 m; hoogte vloerplaat: 1,220m; hoogte motorkap: 2,782m; hoogte dak cabine : 3,375 m; tot. hoogte (uitlaat): 3,524 m.

Locotractor van het staalbedrijf-type voor het trekken van konvooien met staal gietvormen op smalspoor.

De andere locotractors hebben, qua lengte en breedte, dezelfde afmetingen, maar er zijn verschillen in hoogte, te wijten aan de middeliljn van de wielen. Voor de machines van 24, 30, 33 of 36t, is de hoogte van het monobloc-frame onveranderlijk, ongeacht of het vloerplaten van 80 dan wel van 110 mm dikte betreft. In dat geval, met wielen van 950 mm, is de hoogte aan de vloerplaat en aan de cabine respectievelijk 1,235 en 3,390 m; met wielen van 850 mm zijn die afmetingen beperkt tot 1,185 en 3,340 m. Voor machines van 40t, daarentegen, is het frame verhoogd wegens de vloerplaat waarvan de hoogte in het belang van het ballasten op 198 mm gebracht werd. Hier is de hoogte aan de vloerplaat en aan de cabine respectievelijk 1,249 en 3,404 m met wielen van 850 mm, of 1,323 en 3,478 m met wielen van 950 mm.

Locotractor van 24 t van de Carrières de l’Ermitage, Deux-Acren (Henegouwen). Die machines, van een ouder type, zijn in dubbele schakeling gekoppeld

De locotractors die sedert 1970 geleverd werden, zijn te herkennen aan hun eleganter silhouet. Hun asafstand blijft onveranderd, maar het frame is 450 mm langer. Opvallend zijn de bredere, verlaagde motorkap, en de bestuurderscabine met haar afgestoken hoeken. Die nieuwe machines wegen 24, 30, 33 en 40t. Enkele afmetingen werden gewijzigd: totale lengte, met buffers van 620 mm: 7,075 m; breedte motorkap: 1,600m; hoogte motorkap : 2,625 m (2,713 m voor de 40-tonners).

Locotractor van 30 t van de Société Minière et Métallurgique de Rodange (Groothertogdom)

Onder de voornaamste gebruikers van Cockerill-locotractors citeren we, in België, Carrières Réunies de Porphyre, Lessen (4); Carrières de l’Ermitage, Deux-Acren (4); Carrières de Quenast (3); Koolmijnen André Dumont, Waterschei (6); Kool mijnen Limburg-Maas (6); Kolenhaven Genk (3); Charbonnages Monceau-Fontaine, Monceau-sur-Sambre (8); Chemin de fer Industriel, Haren (6); Tiense Suikerraffinaderij (4); Ciments d’Obourg (5); Forges de Clabecq (23); Usines Boël, La Louvière (6); Forges et Aciéries de Thy-le-Château et Marcinelle (11); Aciéries et Minières de la Sambre (8); Hainaut-Sambre, Couillet (14); Sidmar, Zelzate (14); verschillende afdelingen van Cockerill (77 eenheden, met nog 18 in de Forges de la Providence, te Marchienne, en 8 in de Métallurgique d’Espérance-Longdoz, te Seraing en te Chertal, die fusioneerden met Cockerill-Ougrée); in het Groothertogdom Luxemburg : ARBED, te Belval en te Esch-sur-Alzette (7); Miniere et Métallurgie de Rodange (12); In Nederland: Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken Ijmuiden (32): Oranje-Nassau Mijnen, Heerlen (3); In Frankrijk : Usinor, Denain (5); in de Republiek Zaïre : Gécamines, Katanga (17); Compagnie des Chemins de fer Kinshasa-Dilolo-Lubumbashi (13); In Peru: Centrale van Chimbote (5); In Argentinië: Staatsspoorwegen (er staan een honderdtal eenheden op het programma).

Locotractor van 30 t van de Chemin de fer industriel te Haren in de voorstad van Brussel

(Foto’s Cockerill, CFI, Usinor, Oranje-Nassau Mijnen, Minière et Métallurgique de Rodange. Tekeningen van de auteur.)


Bron: Het Spoor, maart en april 1972


[1920 mm op de locotractors NMBS.

[2De dikte van de dwarsbalken van de locotractors NMBS bedraagt 160 mm. De dikte van de vloer platen bedraagt 110 mm op de machines van de reeks 90 en 74 mm op die van de reeks 91.