Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Spoorlandschappen (X)

Spoorlandschappen (X)

Vrij bewerkt naar “Paysages ferroviaires” van J. Delmelle.

maandag 1 december 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

X. Het decor en de coulissen.

Naast de stedelijke en landelijke stations voor reizigersverkeer, zijn er andere waarover men niet zo vaak spreekt. Ze staan niet vermeld in de officiële reisgids en worden enkel bezocht door de goederentreinen. Ook zij hebben nochtans dikwijls een aantrekkingskracht uitgeoefend op de bouw, het verkeer en de handel. Zoals de arsenalen, werkplaatsen, stelplaatsen, depots en garages, hebben ze eveneens min of meer ingewerkt op de vorm en het uitzicht van de agglomeraties, op de algemene schikking van het landschap.

Een der grootste stations van dat soort is Brussel Thurn en Taxis, genoemd naar een beroemd adellijk geslacht afkomstig uit Venetië, waarvan vele leden zich zeer verdienstelijk hebben gemaakt bij het inrichten van de internationale postdienst. En nabij Laken, lezen wij in het werk dat Berthe Delépinne heeft gewijd aan de geschiedenis van het postwezen, op de grote weiden die de familie de Tassis bezat, daar waar de mooie postpaarden zo lang gegraasd hadden, uitrustend van de lange wegen waarop hun galopperende hoeven een avontuurlijke weerklank vonden, zou de zeehaven van Brussel worden gegraven, nabij een goederenstation genoemd “Thurn en Taxis”, alsof die namen zich voor altijd moesten vereenzelvigen met vertrek en aankomst...

Zoals vele andere is het goederenstation Thurn en Taxis verbonden met een waterweg, het kanaal van Willebroek, dat, terloops gezegd, voor grote schepen bevaarbaar gemaakt werd door ingenieur Jean-Baptiste Masui (1798-1860), eerste directeur-generaal van de Staatsspoorwegen. Het station bestond al vóór 1907, het jaar dat de huidige gebouwen werden opgetrokken; het is verbonden met de westelijke ringspoorweg via het station Pannenhuis en verwerkt dagelijks in totaal 2.200 wagons, d.w.z. zoveel bij aankomst als bij vertrek. Men kan de omvang van zijn installaties aanschouwen van op de wegbrug die de Jubelfeestlaan met de Emile Bockstaellaan verbindt. Ik was dol op de treinen, schreef Louis Quiévreux. Ik sleet hele namiddagen op de brug van de Jubelfeestlaan, daar waar honderd sporen elkaar kruisen. Met de neus gedrukt tegen het metalen traliewerk, koos ik mijn locomotieven uit. Ik gaf de voorkeur aan de oude, die welke een hoge schoorsteen en een ronde buik hadden, met als ogen twee petroleumlantaarnen...

De installaties van het station Thurn en Taxis strekken zich uit over 25 hectaren en omvatten o.a. een reusachtige goederenloods, een stapelplaats met bijgebouwen en, natuurlijk, talrijke sporenbundels met verbindingssporen. Er rijden en stationeren treinen samengesteld uit alle soorten wagens; gesloten en open wagens, platte wagens en wagens met schotten, tank- en koelwagens, enz. De aan het kanaal gelegen werkplaatsen en pakhuizen, van het Saincteletteplein tot aan de Van Praetbrug, worden bediend door het spoor. Bestendig heerst er in en rondom dit station een koortsachtige bedrijvigheid: de vrachtwagens en bestelauto’s van de expediteurs, van de geadresseerden, van het vervoer der colli tussen de stedelijke bewaarplaatsen en Thurn en Taxis, en van de dienst voor afhaling en bestelling aan huis, animeren doorlopend zijn goederenloods en zijn binnenplaats, alsook de Havenlaan, de Picardstraat, enz. In de omgeving zijn een hele reeks gespecialiseerde ondernemingen gevestigd: internationaal wegvervoer, exporteurs, importeurs, groothandelaars, tolagentschappen, pakhuizen... die aan de ganse wijk een heel bijzonder karakter geven.

Brussel bezit meer dan één goederenstation. Buiten dit van Thurn en Taxis, zijn er die van Brussel-West, van Klein Eiland met de uitloper Vorst, van Schaarbeek-Uitbreiding, van Josaphat en van het Jubelpark. Ze zijn alle onderling verbonden, maar elk heeft zijn specialiteit en zijn functie en is dus niet noodzakelijk aangewezen op de andere.

Het station Brussel-West werd gebouwd op de plaats van waar de artillerie van maarschalk de Villeroi van 13 tot 18 augustus 1695 de hoofdstad beschoot. Vóór het Hollands tijdperk waren er aan die kant van St-Jans-Molenbeek alleen velden die merendeels tot de Ransforthoeve behoorden. Het is tussen die moesteelt en het eigendom van Ostendael, toen toebehorend aan de familie Deroovere, dat het station, hoofdzakelijk bestemd voor het vervoer van steenkolen, zou worden opgetrokken. Dit station en de Ninovesesteenweg, die omstreeks 1825 voor het verkeer werd opengesteld, zouden de industriële ontwikkeling van de voorstad begunstigen. Men heeft aan de straat die langs het station loopt de naam gegeven van een oud minister van de Spoorwegen: Vandenpeereboom.

Het station Klein Eiland, dat zich koestert in de schaduw van de gasfabrieken van Vorst en Sint-Gillis, dankt zijn naam aan het feit dat het terrein waarop het zich uitstrekt door de Zenne en haar vertakking omringd is. Daar bevond zich destijds, op de rechteroever van die vertakking, naast een uitgestrekte boomgaard, een groep huizen verbonden met het Zuidstation door de “weg van het Klein Eiland”, die later de Twee Stationsstraat werd. Het station Klein Eiland heeft een verlengstuk: Vorst, dat ook een voortzetting van Brussel-Zuid vormt. Dit station te Vorst heeft in een tijdspanne van enkele tientallen jaren een reeks industries in de vallei doen ontstaan: metaalbewerking, schoenindustrie, brouwerij...

De ontwikkeling van die industries heeft de woonwijken genoopt zich te gaan nestelen op het plateau, waarvan de top het Hoogtepunt Honderd is.

Het vormingsstation Schaarbeek, dat zich uitstrekt van de Teichmanbrug tot Buda, bijna tot vóór Vilvoorde, bedient het Kanaal van Willebroek, centrale ader van het Belgisch net van bevaarbare waterwegen. Het station is verbonden met de aan het kanaal gelegen werven, opslagplaatsen en fabrieken door wegen die, op gelijke hoogte met de grond, de Vilvoordelaan oversteken. De zeer belangrijke oppervlakte die zijn installaties beslaan, was vroeger slechts een eindeloos platteland met, aan de ene kant, de vlakte van Monplaisir en, aan de andere kant, de grote Budahoeve, omgeven door akkerlanden waarop graangewassen, bieten en koolzaad welig groeiden. Van dit heuvelachtig land tot die vlakke velden krioelt het van herinneringen. Zo was er, vlak tegenover de duinen van Monplaisir, het in 1682 door Pierre-Ferdinand Roose gebouwd kasteel dat in 1907, nadat er een wasserij was ondergebracht, moest verdwijnen. Naast dit kasteel, dat verrees in de nabijheid van de huidige Huart-Hamoirlaan, vervaardigde men het “Monplaisir” porselein. De vlakte zelf diende als jachtterrein, als militair oefenplein (Napoleon, Wellington en Leopold I schouwden er hun troepen) en als renbaan. Verder is de vlakte meer bebost en op een hoogte wentelen de wieken van een windmolen in een onverstoorbaar ritme. Nog verder doemen de overblijfselen op van het middeleeuws fort der Driegaten, met zijn merkwaardige aquaduct. Rechts, in de richting van Haren, loopt de Bemptgracht langs de Ganzenweide. Onder de hoede van een kleine jongen waggelen een troep vette ganzen, terwijl ginds een herder zijn schapen hoedt. Het kasteel van Hannetaire tekent zijn gekunstelde architectuur af tegen het nu verdwenen landschap. En ten slotte is er dan de Budahoeve, waarvan de naam herinnert aan de zege behaald door het Westen op de Turken die de Hongaarse hoofdstad bezetten. Een brug overschrijdt de Bemptgracht. Het kasteel van Beaulieu, te Machelen, is vlak bij. En ginds, boven een zee van daken, verrijzen de klokketorens van Vilvoorde.

Die landelijke omgeving is niet meer. Het kanaal en het spoor hebben samengespannen om heel die portie Brabantse grond, welke nu beheerst wordt door een menigte rokende schoorstenen, totaal om te vormen. Het vormingsstation spreidt zijn ontelbare sporen uit, waarvan sommige bezet zijn door honderden wagons. Op de vroegere vochtige Ganzenweide, die een oppervlakte van 35 hectare beslaat, bevindt zich de Centrale Stapelplaats van de Baan, die dagtekent van vóór de eerste wereldoorlog, en werven, magazijnen en werkplaatsen omvat. Het is nochtans pas in 1926 dat het terrein werkelijk werd aangepast, drooggelegd en opgehoogd. De bestaande installaties werden geperfectioneerd en aangevuld. Gebouwen werden opgetrokken. Werktuigmachines, rolbruggen en metalen constructies gaven de stapelplaats haar definitief uitzicht. De vertakkingen en andere spoortoestellen worden er gemonteerd, eer ze op het net worden geplaatst. De nieuwe en herbruikbare spoorstaven ondergaan er de nodige behandelingen. De dwarsliggers worden er getrieerd, versterkt, herkapt, afgekant, doorboord voor de verbindingen. Voor al dit belangrijk en moeilijk werk, worden er honderden werklieden benut. Niemand ziet ze. Men moet een machtiging hebben om dit indrukwekkend werkterrein te mogen betreden.


Bron: Het Spoor, mei 1964