Homepagina > Het Spoor > Personeel > Wachter — Hoofdwachter

Wachter — Hoofdwachter

S. Ville.

maandag 10 november 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Wachters en hoofd wachters behoren tot die zeldzame collega’s welke buiten de instellingen van de spoorweg nog gekleed gaan in een discreet en enigszins streng uitziend marineblauw uniform, waartegen de gouden galons en koperkleurige knopen vrij koket afsteken. En omdat dit uniform goed gedragen werd, straalt er van hun persoon een netheid en een waardigheid uit, die hun zo maar het vertrouwen bezorgen van allen die hen benaderen. Wachter of hoofdwachter, die spoorman weet dat hij, voor het publiek van het spoor, het zinnebeeld moet zijn van de hoffelijkheid, van de verduldige gedienstigheid, van de nimmer falende beroepsman; en de man voelt dat hij voor de spoorweggebruiker tegelijk engelbewaarder en politiebeambte is, een tweeslachtig wezen als het ware dat “zijn klant” controleert, in ’t oog houdt, beschermt en dienst bewijst.

Voor wie van zijn beroep houdt, wordt het volbrengen van die taak een levensregel die hem steeds bijblijft en die met de jaren nog sterker gaat inwerken om van hem een ambtenaar te maken die zo stipt is als een robot, zo nauwkeurig als een metronoom. Heel zijn werk verloopt in afgemeten gebaren, in gedachten en bekommernissen, die elke dag volkomen gelijk zijn, in duidelijke vragen en antwoorden, die hem eens voor altijd door de onderrichtingen en de ondervinding werden opgelegd.

Gesteld dat het leven van de wachter eentonig kan zijn, dan gebeurt zoiets niet bij gemis van enig reliëf, o neen! Maar daar hij vrij vlug verzadigd is van het kleurrijke schouwspel dat een reizigerspubliek vertoon t, evenals trouwens van het landschappelijk schoon dat zijn trein jaar in jaar uit doorkruist, beoogt hij alleen nog maar de belangen van zijn dienst. Gaan en komen, op- en afstappen, de trein van de ene kant naar de andere doorlopen, zich haastig door stille of overbevolkte gangen kronkelen, in de schokkende en stoffige of hinderlijke schaduw van de trillende vouwbalgen verdwijnen, verlichting en verwarming regelen, zich van de fatsoenlijke staat der toiletten vergewissen, over de goede sluiting van de buitendeuren waken, al die onvermijdelijke en steeds weerkerende handelingen weven het nimmer voltooide stramien van de occulte verplichtingen — zo denkt de leek er althans over — die het volbrengen van des wachters dagtaak begeleiden. En wanneer zijn gebogen gestalte een ogenblik stilhoudt om een ongeduldige of slapende reiziger aan te manen, vraagt, ontvangt en controleert hij met eerbiedige kalmte het kleine, rooskleurige kartonnetje of het verfomfaaide strookbiljet, een der redenen van zijn aanwezigheid en tevens losprijs die zijn klant betaalt om er eens op uit te trekken.

En of die klant nu minzaam dan wel knorrig is, prikkelbaar of onverschillig, nooit zal je enige opwinding of kwade luim bespeuren in de stem en de gebaren van de wachter die onverstoorbaar blijft en eerbiedig, zoals de voorschriften dat willen. Wat natuurlijk niet betekent dat die man gevrijwaard blijft van elke gevoelsreactie bij de spottende antwoorden of de onaangename toespelingen van sommige klanten die meer verwaandheid dan wijsheid in pacht hebben. Zeker niet, maar het consigne van de glimlach duldt geen inbreuk, en de kracht waarmee hij zijn rechtmatig, innerlijk verzet onderdrukt, gaat schuil achter de beleefdheid en de beslistheid waarmee hij zijn taak vervult. Niemand zal zijn innerlijke woede kunnen peilen wanneer hij heeft af te rekenen met kwade trouw en plompe opmerkingen, zijn hartzeer bij de genuanceerde geringschatting van lui die barsten van opgeschroefde meerderwaardigheid. Om zijn rol waardig te kunnen vervullen, heeft die man een flinke dosis geduld, zelfverloochening en weldoende wilskracht nodig, alsook een ambtelijke soepelheid die de meesten zelfs niet eens vermoeden.

En indien hij toevallig faalt, indien hij een ogenblik zijn professioneel evenwicht verliest — en de gelegenheden daartoe zijn helaas niet zeldzaam -, zou het toezichtsnet waarmee hij door zijn chefs wordt omringd, spoedig in actie treden om hem eraan te herinneren dat hij leeft in een wereld waarin de klant koning is... en God weet hoe veeleisend die koning wel kan zijn!

Door al dat gezeil tussen zovele klippen, zo zul je wellicht denken, beleeft de wachter ongetwijfeld talloze uren vol afmattende bezorgdheid. Zoals wij allemaal, voelt hij zich, inderdaad, al eens overstelpt, toegetakeld door de plotselinge, verwarrende, onaangename of uitputtende omstandigheden, maar dank zij de kracht van de verrijkende ondervinding die hij bij zijn dagelijks labeur opdoet, blijft ’s mans binnenste beschut tegen die ontmoedigende stuiptrekkingen. Zijn ziel die door al die jaren stielkennis gepantserd is, wordt nauwelijks beroerd door die kortstondige, harde ogenblikken.

Er zijn evenwel heel wat dingen die hem zwaarder zouden moeten vallen; denk maar eens even aan dat weggaan, vóór dag en dauw, door alle weer en wind, terwijl de donkerte nog tastbaar over de daken hangt; aan dat late terugkeren in de klamme duisternis van verlaten straten, waar zijn stappen de weergalm lijken van zijn logge schaduwbeeld; aan die eindeloos lange en ongenietbare nachten, ver van de echtelijke sponde, in het anonieme en naakte hokje van zwoele slaapzalen die ruiken naar menselijk zweet en dreunen als bouwvallige zagerijen; denk ook aan die maaltijden welke in snel tempo worden verorberd, al lopend haast, wanneer de gelegenheid zich voordoet; aan die bestendige onregelmatigheid bij het organiseren van zijn huiselijk leven en de duizend en één ongemakken die ze met zich brengt.

En indien zijn woorden soms de indruk verwekken dat hij hunkert naar de schijnbare rust der “zittenden”, zal hij in alle oprechtheid verklaren dat hij ze niet hebben moet. Hij is al te zeer gesteld op de gerekte vrije tijd waarover hij af en toe kan beschikken wanneer hij vroeg in de morgen of laat op de dag zijn taak vervult. Hij houdt eveneens van die geregelde haltes in de wachterszalen, waar hij rustig kan keuvelen met makkers van andere depots, ofschoon hij wel weet dat juist in die rokerige pleisterplaatsen meestal weinig betrouwbare berichten van overal terechtkomen, verzameld en herkauwd worden. Enigszins bescheiden zal hij je bekennen hoe zeer hij gesteld is op die korte, leerrijke uitstapjes in de steden, tussen twee diensten in, en wat een heilzame leniging ze betekenen voor de tergende dienstonderbrekingen.

De beweging zit hem in het bloed, de trein neemt bezit van hem en houdt hem in zijn ban tot aan het einde van zijn loopbaan...

Als een lange sliert van gelijkaardige jaren, volgt zijn “rollend leven” een vooraf getrokken weg, volgens een dienstregeling die doorgaans weinig afwijkingen kent. Het kleine, gele galon van het eerste uur, dat met waardigheid wordt gedragen, zal weldra en met trots een splinternieuwe helper nemen en, later, met een tikje geluk zal een derde gouden biesje wellicht tegelijk zijn hoofd en zijn loopbaan bekronen. Wanneer hij uiteindelijk als hoofdwachter, hoofdwachter 1e klasse of hoofdwachter-controleur, de laatste officiële erkenning van zijn trouwe diensten zal ontvangen, wanneer hij ten slotte zijn lange dienstreis zal hebben voltooid, zal de wachter zich verdienstelijk hebben gemaakt, niet alleen ten opzichte van de Maatschappij waaraan hij zich trouw en volledig heeft gegeven, doch eveneens ten opzichte van heel de spoorweggemeenschap waarvoor hij steeds een voorbeeld van stiptheid, tucht en rechtschapenheid is geweest.


Bron: Het Spoor, juni 1965