Homepagina > Het Spoor > Personeel > Het kledingfonds

Het kledingfonds

G. Werckx.

maandag 17 november 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

 Een greep in het verladen.

Aanvankelijk droegen alleen de krijgslui een uniform, maar in strijd met wat de zogenaamde historische films tonen, zou ze niet sedert de oudheid hebben bestaan. Wel droegen heel wat soldaten een kledij waarvan sommige delen volkomen gelijk waren, maar het gold hier veeleer modes of herkenningsmiddelen dan wel voorschriften. Het was slechts in 1670 dat Louvois het dragen van de uniform voorschreef voor heel het Franse leger. Hij bepaalde er ook de details van.

De Belgische Staat is blijkbaar een der eersten geweest om het dragen van uniformen aan burgers op te leggen. Vanzelfsprekend ondergingen de eerste tenues alsmede het toebehoren de invloed van hun militaire oorsprong: burgers droegen niet alleen een kepie, maar ook het schoudersnoer met kwasten en de degen.

Het koninklijk besluit, gegeven te Oostende op 1 september 1838, had reeds het dragen van dienstkledij in de meeste gevallen wettelijk geregeld, maar het is op 31 maart 1840 dat er, bij ministerieel besluit, een kledingfonds werd opgericht met het doel, tegen voordelige voorwaarden, een uniform te leveren aan spoorwegbedienden met een bescheiden inkomen. Dat besluit bepaalde welke categorieën van het personeel verplicht waren een uniform te dragen, alsmede de modellen van de dienstkledij, hun prijs en de termijnen vereist voor hun vernieuwing. Het schreef, bovendien, voor hoe de stoffen moesten aangekocht en gekeurd worden.

Het dragen van de uniform maakte het voorwerp uit van een streng toezicht, onder controle van een speciale commissie, samengesteld uit vier door de directeur van de Administratie aangewezen leden.

Bij koninklijk besluit van 23 september 1865, werd het deelhebberschap in het kledingfonds uitgebreid tot alle ambtenaren en bedienden van de centrale administraties van het departement van openbare werken, van het korps van bruggen en wegen, van het mijnkorps alsmede van het beheer van spoorwegen, posterijen en telegraaf. Die bedienden droegen dezelfde uniform, maar bepaalde herkenningstekens duidden de tak aan van het beheer waartoe zij behoorden.

Het ceremoniële tenue was verplicht bij officiële plechtigheden. Het bestond uit een open rok van koningsblauw laken, met brede slippen, rechte kraag en een rij van negen knopen, een half nauwsluitende broek met gouden boordsels of lakense banden volgens de graden, een recht en gesloten vest van bestikt katoen, een witte strik en witlederen handschoenen. Dat tenue omvatte verder nog een steekhoed, met of zonder witte of zwarte pluimen, volgens de graad, en een ordonnansdegen mat gedreven en verguld handvat.

Zeven jaar later, in 1872, werden er nieuwe statuten toegepast. Ze waren nog van kracht toen de Maatschappij werd opgericht.

Onder het Staatsbeheer werd het kledingfonds van de administratie der spoorwegen beheerd door een comité, samengesteld uit een voorzitter, twee ondervoorzitters en dertien leden, gekozen onder de ambtenaren en bedienden die tot de verschillende grote takken van de administratie behoorden. Zij werden benoemd door de minister voor een termijn van zes jaar.

Elk personeelslid dat rechtstreeks in betrekking kwam met het publiek, was verplicht de uniform te dragen. De kostprijs van die uniform viel volledig ten laste van de bedienden op wier wedde of loon afhoudingen werden toegepast. De aldus bekomen fondsen dienden voor de betaling der voorwerpen die hun werden geleverd. Het eventuele overschot werd op het einde van elk dienstjaar terugbetaald.

 Het diensthoofddeksel.

In 1838 droeg de trein wachter een hoge hoed; de hoofdwachter en de andere bedienden droegen een kepie waarvan het model verschilde naargelang de smaak van het ogenblik en de uitgeoefende functie.

Die modellen werden, in 1872, vervangen door cilindervormige kepies, waarvan sommige met baleinen, voor de ambtenaren en het personeel van de beweging en van de treindienst, door kepies, die de vorm hadden van een afgeknotte kegel, voor het toezichtspersoneel en de werklieden. De platte petten werden gedragen door de deurwachters en de boden.

De diensthoofddeksels waren, tot 1907, versierd met het gemeenschappelijk kenteken dat de heraldieke leeuw verzinnebeeldde en, tot 1903, met een plaatje waarop de administratieve betiteling van de werkman of de kenletters van de uitgeoefende functies voorkwamen.

De treinwachter in 1838.

In 1934 werd de cilindervormige kepie algemeen gemaakt, behalve voor de deurwachters, de boden en de autobestuurders. De tamelijk brede klep werd, in 1952, door een afgeronde, minder hinderlijke klep vervangen.

De machinist in 1838. (... vóór de Voorkoming van de ongevallen !).

Sedert 1954, draagt het werkliedenpersoneel een platte pet.

De vergulde ster op de voorkant van de kepie van de ambtenaars en de bedienden van de beweging, is, voor een bepaalde werkzetel, het kenteken van de hoofdleiding; de verzilverde ster is dat van de andere dienstleiders. Die kepies zijn amarantkleurig, met blauwe band, voor de stationschefs, en blauwkleurig, met amarante band voor de adjuncten en de andere bedienden van de beweging.

De hoofdwachter in 1838.

De verschillende modellen van diensthoofddeksels staan afgebeeld in het nr 63 en het nr 64 van het tijdschrift “Het Spoor”.

 De dienstkledij.

Tot 1914 droegen de hogers ambtenaren bij officiële plechtigheden het ceremoniële tenue dat wij reeds hebben beschreven.

De hoofdwachter in 1845.

De uniform van het personeel der beweging was samengesteld uit een overlas, een lange uniformjas en een vest van fijn blauw laken alsmede uit een broek van blauwe wolsatijn. De korte uniformjas met rechte kraag en een rij van zeven knopen werd alleen door het treinpersoneel en door de politie gedragen.

De stationschef In 1855.

Het factage- en toezichtspersoneel droeg een lakense jas, met rechte kraag en twee rijen van vijf metalen knopen. De deurwachters en de boden, daarentegen, bewogen zich met groot gemak en niet weinig trots in hun pandjesjas of Jacquet.

Het dragen van de lange uniformjas werd in 1934 afgeschaft. De stationschefs van de belangrijkste stations van het net en hun eerste adjunct mochten ze evenwel nog tot 1949 dragen ter gelegenheid van officiële plechtigheden. De korte uniformjas en de jas met rechte kraag ruimden de plaats voor de jas met twee rijen van vier knopen.

De stationschef en de wachter in 1900.

Het model van de uniform werd meermaals gewijzigd. De buitenissigheden van de mode niet te na gesproken, verschilt de huidige dienstkledij weinig met het burgerkostuum. Inderdaad, de jas met platte halskraag is voorzien van twee rijen van drie zwarte of metalen knopen. De overjas, het vest en de broek zijn van gewone snit.

Op de kraag van de overjas en van de jas zijn de kentekens genaaid, die verschillen overeenkomstig de administratieve betiteling van de bediende en de dienst waartoe hij behoort.

De kaartjesafnemer in 1900. (Tekeningen van J. Thiriar.)

De bedienden die alleen maar een diensthoofddeksel moeten dragen, kunnen de overjas en het kostuum bekomen zonder kentekens; die kledingstukken zijn dezelfde als die van het diensttenue.

 Reorganisatie van het kledingfonds.

Daar de werking van het kledingfonds van het stelsel Staat niet meer in overeenstemming was met de wet van 23 juli 1926 tot oprichting van de N.M.B.S., ging de maatschappij in 1934 over tot de reorganisatie van bedoeld organisme. Die reorganisatie beperkte zich niet tot het vervangen van het administratief comité door een paritair comité; ze betrof bijna de hele activiteit van het fonds: beheer, administratie, financiering, beheerkosten, bijdrage van de Maatschappij in de kosten van de dienstkledij, wijze van betaling van deze laatste, enz.

Het kledingfonds heeft tot doel:

  • tegen de laagste prijs, de dienstkledij te bezorgen aan de bedienden die verplicht zijn ze te dragen;
  • tegen de voordeligste voorwaarden, kledingstukken te leveren die in dienst of buiten de dienst kunnen worden gedragen (werkkleren, veiligheidsschoenen, enz.).

De administratieve dienst van het fonds wordt waargenomen door de Directie van het Personeel. De Directie van de Financiën houdt de boekhouding bij en zorgt voor de financiële dienst. De Directie van het Materieel en van de Aankopen koopt en keurt de stoffen, kleren en schoenen. Ze sluit de contracten af met de kleermakers, de confectiebedrijven en de leveranciers.

Het Paritair Comité, samengesteld uit vijf afgevaardigden van de Maatschappij en vijf vertegenwoordigers van de erkende personeelsorganisaties, brengt advies uit over: de kwaliteit en de kleur van de stof, de keuze der modellen, de aanwijzing der categorieën van bedienden die zich de te koop gestelde kledingstukken mogen aanschaffen, de prijs van de kledingstukken, de voorwaarden van betaling die aan het personeel worden gesteld.

De activiteit van het kledingfonds beperkt zich niet tot het afleveren van diensthoofddeksels en dito kledij.

Het personeel kan er ook andere kledingstukken en artikelen bestellen die in serie worden vervaardigd, o.m. blauwe gabardines, 3/4 wol 1/4 katoen; werkpakken van Bedfordstof, werkpakken en overalls van blauw katoen, waterdichte kledingstukken, stofjassen van katoen, veiligheidsschoenen, antisliptoestellen, enz.

 Wie moet een dienstkledij dragen?

Alle bedienden die rechtstreeks in betrekking komeh met het publiek en die een overheids-, politie-, controle- of toezichtsopdracht uitoefenen, nl. die welke de administratieve betiteling hebben van: stationschef van elke klasse; adjunctstationschef; onderstationschef 1e en 2e klasse; toegevoegd onderstationschef 1e klasse; opsteller, toegevoegd opsteller, stationsfacteur en klerk belast met de dienst der interims; hoofdwachtercontroleur, hoofdwachter en wachter; politieofficier; toezichtsbediende en rangeeropzichter; autobestuurdersbaas, autobestuurder, bestuurder-elektrische tractie, motortrein- en draisinebestuurder; deurwachter en bode; hoofdkaartjesafnemer en kaartjesafnemer; hoofdbewaker, bewaker en portier, berichtenbesteller.

Het dragen van de dienstkledij is verplicht tijdens de volledige duur van de dienst. Die verplichting geldt niet voor de bedienden van de beweging die werkzaam zijn in de vormingsstations voor goederentreinen.

Bij de dienstkledij horen eveneens een kepie of een pet, zwarte schoenen, een zwarte das en een witte boord.

 Wie moet een diensthoofddeksel dragen?

Zijn verplicht een dienstpet te dragen:

  • de bedienden die de dienstkledij dragen;
  • de bedienden van de treindienst, andere dan die welke reeds hoger werden geciteerd;
  • de statutaire bedienden (uitgezonderd het bureaupersoneel) die hun beroepswerkzaamheden uitoefenen in de stations, hun aanhorigheden of in volle baan en die niet rechtstreeks in betrekking komen met de reizigers;
  • de machinisten, de locomotiefstokers, de aspirant-machinisten, en de elektriciens-aspirant-bestuurders;
  • de dagloners die regelmatig in betrekking komen met de reizigers.

 De gebruikte stoffen.

De naar maat gemaakte kostuums worden vervaardigd uit een weefsel van kamwol of uit een lichte stof die, in een innig mengsel, samengesteld is uit 55 % polyestervezels en 45 % kamwol. De overjassen worden gemaakt van een Beaver- of Moltonstof. De kostuums en de overjassen worden gestoffeerd met een voering van satijn en aan de binnenzijde met een dubbele voering van kemelhaar en natuurlijk paardehaar.

De stof en de voering worden bij openbare aanbesteding aangekocht. De speciale bestekken en voorwaarden bevatten technische specificaties die doof de textielspecialisten worden gesteld.

Vóór hun keuring, worden de stoffen eerst in de fabricagewerkplaats nagezien en daarna door de Commissie voor Weefsels die bij het ministerie van Economische Zaken werd ingesteld. Die commissie, samengesteld uit experten in textielproducten, beschikt over moderne apparaten waarmee de stoffen zeer grondig kunnen worden nagezien. Het deskundig onderzoek heeft betrekking op de samenstelling, het gewicht, het aspect, de trekvastheld en het verven van de voorgelegde stoffen.

 Bijdrage van de Maatschappij.

Zoals de meeste buitenlandse spoorwegmaatschappijen en organismen, zowel publieke als particuliere, die hun personeel verplichten een dienstkledij te dragen, verleent de Maatschappij een bijdrage in de kosten van die dienstkledij en van de kepie. Die bijdrage beloopt thans 50 %. Zij levert eveneens, tegen verminderde prijs, waterdichte kledingstukken aan de bedienden die gedurende heel de duur van hun dienstprestatie blootstaan aan wind, regen en sneeuw.

Om het dragen van veiligheidsschoenen te verspreiden, wordt er doorgaans een premie van 50 fr. verleend bij de eerste aankoop van schoenen in de loop van een bepaald jaar.

De Maatschappij schiet, bovendien, de sommen voor die nodig zijn voor het aanschaffen van de voorraden en neemt de wedden van het personeel van het kledingfonds en de andere beheerkosten op zich.

De bedienden mogen hun aankopen bij het kledingfonds betalen in verschillende stortingen. Deze mogen niet minder dan 100 fr. bedragen en hun aantal mag niet hoger zijn dan zes.

De vernieuwing van de kledingstukken mag worden aangevraagd na 3 jaar voor de overjas, 18 maanden voor de jas en het vest, en een jaar voor de broek en de kepie. Die termijnen worden met de helft verminderd voor de vernieuwing van het eerste stel kleren.

 Activiteit en sociale rol van het kledingfonds.

In 1964 bestelde het personeel van de maatschappij: 15.157 kledingstukken naar maat, 9.512 diensthoofddeksels, 46.203 werkkleren, 8.421 diverse kledingstukken (gabardines, stofjassen, enz.), 31.170 paar veiligheidsschoenen en 6.593 paar antisliptoestellen, wat alles tezamen 117.086 artikelen uitmaakt. Die hoeveelheden vertegenwoordigen een waarde van 25,7 miljoen frank.

Laten wij eraan herinneren dat, ondanks de moeilijke omstandigheden van die tijd, er gedurende de voorbije oorlogsperiode elk jaar een gemiddelde van 80.000 voorwerpen tegen zeer voordelige voorwaarden kon worden geleverd aan het personeel.

De uniform wekt het vertrouwen van het publiek en verhoogt het prestige van hem die te met waardigheid draagt en van de maatschappij die hij vertegenwoordigt...

De bijdrage van de Maatschappij in de kosten van sommige kledingstukken, de lage prijzen bekomen door het stelsel der aanbestedingen voor koopwaren waarvan de kwaliteit gewaarborgd is, alsmede de gemakkelijke betalingsvoorwaarden, zijn voor het personeel beslist noemenswaardige voordelen. Bovendien werden de modellen van de te koop geboden kledingstukken en veiligheidsschoenen derwijze opgevat dat ze de risico’s voor arbeidsongevallen verminderen.


Bron: Het Spoor, september 1965