Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Het jongetje en de treinwachter

Het jongetje en de treinwachter

Lisbeth Marain.

maandag 2 maart 2015, door rixke

Zwarte treinen wachtten ongeduldig om te kunnen vertrekken. Het was een groot station waar veel mensen heen en weer liepen. Het jongetje bewonderde de treinwachter met zijn kepie en gouden knopen. En het wou ook graag treinwachter worden! Het stond stil bij grote locomotieven zoals die uit zijn prentenboek, en keek naar kraampjes waar lekkernijen verkocht werden. “Nu word ik toch moe, dacht het na een tijd, nu zal ik terug bij juffrouw moeten en bij Karel en alle andere jongetjes.” Het keek rond, maar zag natuurlijk geen juffrouw en geen Karel en geen andere jongetjes.

“He, hoe komt dat?”, vroeg het. Zijn ogen werden groot van angst. Het keek nog eens goed. Zijn mondje beefde al. Het ging op een grote reiskoffer zitten.

Want als jongetjes huilen, zitten ze graag goed. Eerst ging het nog met schokjes. Maar het jongetje zag dat zoiets niet hielp. Juffrouw kwam niet. Dan ging het harder. Tranen liepen tot in zijn hals. Toen kwam een lange treinwachter. Die nam het jongetje mee. Eerst wou het niet. Het moest juffrouw hebben, niemand anders! Maar de lange treinwachter was veel sterker. En hoe het jongetje ook tegenspartelde, het moest mee.

“Ik heb wat”, zei de lange treinwachter tot zijn maat.

Hij stapte een klein kantoortje binnen. Het was er warm. Er lagen veel boeken en papieren. Er stond zelfs een machine met allemaal lettertjes. Maar daar lette het jongetje voor het ogenblik niet op. Het had het veel te druk met huilen.

“Zet het daar neer”, sprak de andere treinwachter. Hij wees naar de tafel waar de machine met de lettertjes stond.

“Kom, ik zal je eens wat laten zien!” De lange treinwachter droogde eerst de traantjes af. “Kijk hoe gezellig”, toonde hij, en tikte op de lettertjes en liet een belletje gaan.

Het jongetje vergat te huilen. Met zijn vingertje dat nog nat was, probeerde het ook te tikken. Dat was leuk! Maar het belletje ging niet. “Eerst moet je vele lettertjes tikken. Tot op het einde en dan... ting! zie je, daar heb je het weer!”

Het ging goed. Het jongetje was getroost. “Nu je naam”, vroeg de lange treinwachter. Hij maakte zich klein omdat het jongetje niet zou schrikken.

“Jongetje”, antwoordde het, en tikte verder.

“Neen, dat is je naam niet. Er zijn duizenden jongetjes. Zo vindt je mam je nooit terug. Zeg het me, kom...”

Maar het jongetje herhaalde altijd hetzelfde. De lange treinwachter en zijn vriend werden wanhopig. “Roep het toch maar door de luidspreker, zei de vriend. Beschrijf het. Er zit niets anders op.”

Nu dan, de lange treinwachter duwde op een knopje en zei: “Opgelet, opgelet. Klein jongetje met blonde haren en bruine ogen werd gevonden. Het weet zijn naam niet meer.” Verscheidene keren herhaalde hij het. Maar er kwam niemand. Weer poogde de lange treinwachter het jongetje te vermurwen.

“Zeg het maar aan ome Hendrik. Je hoeft niet bang te wezen!” Maar niets. De twee treinwachters werden zenuwachtig. Al enkele uren zat het jongetje daar te tekenen en op de machine te tikken. Ze hadden hem al koekjes gegeven en broodjes. En nog altijd was niemand gekomen. En het jongetje wist zijn naam niet meer.

“Ik ben Bib”, zei het opeens. Het keek op naar de lange treinwachter en tikte niet meer verder.

“Dat is leuk, zei hij. Maar misschien zijn er nog jongetjes die Bib heten. Wil je je andere naam niet zeggen?” Het jongetje dacht diep na. Het stak zijn vingertje in de mond. Na een hele poos denken zuchtte het.

“Wel, vroeg de lange treinwachter, gevonden?

— Jongetje”, fluisterde het.

De lange treinwachter keek naar zijn maat. “Het is hopeloos, zuchtte hij. En niemand die het komt halen!”

Het was al donker. Het jongetje sperde zijn ogen wijdopen, want anders viel het in slaap.

“Bib Jongetje, zei toen de lange treinwachter, vermits niemand je komt halen, en je hier de hele nacht niet kunt blijven, neem ik je mee naar mijn huis.”

Hij nam het op en stapte ermee door het station tot aan de uitgang. Daar nam hij een bus en niet lang, of hij stond voor zijn woning.

“Wat heb je daar!”, schrok zijn vrouw toen ze ome Hendrik met het jongetje zag binnenkomen. Het had zijn armpjes rond de hals van ome Hendrik geslagen. Zijn hoofdje rustte op de brede schouders Het sliep.

“Ik zal je uitleggen, sprak ome Hendrik, maar leg hem eerst in bed, de stakkerd.”

De jonge vrouw nam het jongetje over. “Hoe lief”, zei ze vertederd. Ze stopten samen het jongetje onder de dekens. Het was niet eens wakker geworden.

“En nu vertellen!”, beval de vrouw, want ze was nieuwsgierig.

En ome Hendrik vertelde de hele geschiedenis. Het was al middernacht geworden. Ze hadden eerst gebeld naar de politie. Daarvan vernamen ze dat het jongetje uit een weeshuis kwam. De politie gaf er de naam en het telefoonnummer van.

“Wij hebben het verloren jongetje gevonden”, zei ome Hendrik tegen de directrice van het weeshuis. “Het slaapt hier bij ons.”

De directrice was heel blij en ze zou het morgen komen halen, beloofde ze. “Wacht even”, vroeg de vrouw van ome Hendrik. Ze sprak op haar beurt met de directrice en vroeg of ze het jongetje voor een week of zo bij haar mocht houden.

De directrice moest er nog eens over nadenken. Morgen zou ze nieuws laten horen.

“Tringg...”, riep de bel van de telefoon met aandrang. De vrouw van ome Hendrik haakte vlug af. “We zullen het jongetje volgende week komen halen, zei de stem. En u bent nog eens hartelijk bedankt. We vinden het echt fijn dat u het jongetje voor een paar dagjes wilt bijhouden.”

Ondertussen was het jongetje wakker geworden. Wat een vreemd groot bed, dacht het. Het wilde huilen maar dacht net op tijd aan ome Hendrik. Kijk! En daar was hij al! Het jongetje lachte blij. Achter ome Hendrik kwam de mooie vrouw.

“Dag Bib”, zei ome Hendrik.

“Dag Bib”, zei de vrouw van ome Hendrik.

Ze kwamen op het bed zitten. Ome Hendrik trok even aan zijn haardos.

“Dag, zei het jongetje terug. Ik heb honger!”

“Achter in de tuin staat een hok met konijntjes”, verklapte ome Hendrik terwijl zijn vrouw het jongetje waste. “En jij mag straks met tante Nieke naar die konijntjes zien!”

Het waren dagen van feest.

Het jongetje mocht met de konijntjes spelen. Het mocht met tante Nieke lange wandelingen doen. En ’s avonds speelde ome Hendrik met hem voor het slapen ging.

Maar de week ging vlug voorbij. Ome Hendrik en tante Nieke werden droevig. “We zullen het moeten afgeven, zei ome Hendrik zacht, morgen komen ze het halen. Het was een lief jongetje. Net van ons, vind je niet?”

Tante Nieke ging vlug naar de keuken en begon er ijverig te werken. Ze keek door het raam. Het jongetje huppelde vrolijk in de tuin. Dan ging het naar het konijnenhok.

“Dag konijntjes”, lachte het jongetje. Het wist niet hoe treurig ome en tante waren. “Ga je spelen met mij?” Het schoof voorzichtig een deurtje open en nam Wolkje eruit. Het was een heel mooi wit konijntje. Samen met ome Hendrik had het jongetje een naam mogen zoeken voor elk konijntje. De twee andere hadden ze Neusje en Piepertje genoemd!

Met Wolkje in zijn armen, ging het jongetje onder een boom achter in de tuin zitten.

“Ome Hendrik en tante Nieke zijn mijn dikke vrienden en dan jij Wolkje! Ze zijn zo lief. Ik blijf hier. Voor altijd!”

Wolkje luisterde aandachtig. Het bleef stilletjes liggen. En daar kwam tante Nieke. Wat zag ze er bezorgd uit. “Kom eens met me mee”, zei ze stil. Het jongetje volgde haar. Het had nog altijd Wolkje vast.

“De juffrouw van het grote huis heeft gebeld. Morgen komt ze Bib halen. Nu mag je weer met de andere jongetjes spelen hé Bib?”

Bib zei niets. Maar met zijn grote ogen vol tranen keek hij tante Nieke aan. Dat was te erg.

Tante Nieke zette het jongetje in een zetel. Ze holde naar de kamer waar de telefoon stond en draaide een nummer. Het gesprek duurde lang. Het jongetje had ondertussen heel zijn bloesje nat gehuild. Maar tante Nieke kwam al lachend binnen.

“Bib! riep ze, Bib! de juffrouw vindt het goed dat je voor altijd bij ome en tante blijft!”

Ze nam hem vast en danste ermee de kamer rond.

Wolkje viel en rolde angstig onder een stoel, en keek van daaruit naar het drukke gedoe.

Bib mocht die avond lang opblijven. Ome Hendrik nam hem vast. Tante Nieke nam hem vast. En ze waren alle drie blij en gelukkig.

Alleen Wolkje was treurig. Het dacht aan zijn vriendjes en aan het warme stro!


Bron: Het Spoor, december 1968