Homepagina > Het Spoor > Geschiedenis > Vergeelde bladzijden > “Fisiologie van de spoorweg” of hoe een Franse journalist, honderd jaar (...)

“Fisiologie van de spoorweg” of hoe een Franse journalist, honderd jaar geleden, de spoorweg zag

P. Vankeer.

maandag 16 maart 2015, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

 De chef van de trein.

Hij is verantwoordelijk voor de reizigers, voor hun bagage, voor de geldswaarden die hem worden overhandigd, voor de dienstbrieven die hij onderweg moet afgeven, de stukgoedzendingen, de ongevallen.

Indien hij een collo of een brief op hun bestemming vergeet af te geven, geldboete!

Indien hij te laat aankomt, geldboete! Indien hij te vroeg aankomt, geldboete!

De chef van de trein moet al de gebeurtenissen van de reis vastleggen, in een rapport dat hij bij aankomst afgeeft. Hij spreekt misschien weinig, maar schrijft veel, en sommige van zijn rapporten zijn echte meesterwerken.

Hier hebt u een staaltje ervan:

“Op tijd aangekomen te S..., met tachtig minuten vertraging, enz.”

Bij doortocht onder de brug te X... hebben personen, waarschijnlijk met slechte bedoelingen, de hierbij gevoegde steen naar mijn hoofd gegooid, enz.”

Onze gids observeert de mannen van het spoor zoals ze zijn, maar is toch ook niet inschikkelijk voor de reizigers die hij verwijt niet langer “de oude Franse voorkomendheid te kennen” (toen reeds!)...

“Ieder voor zichzelf, ieder in zijn eigen gezelschap. Men legt honderdtwintig mijl af zonder zijn reisgezellen aan te spreken en men verlaat ze zonder ze te groeten. De zeden zijn zozeer veranderd dat het onschuldigste meisje argwanend zal terugdeinzen voor een elementaire beleefdheid welke haar door een reiziger betuigd wordt, wel wetende dat er een verdachte bedoeling achter schuilt.” En de auteur voegt er aan toe: “Het comfort heeft de zeden van de goede omgang versmoord.”

Daar is onze trein vertrokken. Na terloops gesproken te hebben over de machinist en de stoker, respectievelijk bestuurder en bevoorrader van de ijzeren vuurvreter aan kop van het konvooi, observeert Siebecker vanuit zijn hoekje bij het raam andere trouwe dienaars van het spoor, o.m. de “wisselwachter”.

In zijn handen berust elke dag het leven van 4.000 tot 5.000 personen.

Hij mag geen enkele seconde verstrooid zijn.

Hij is de Jan Klaassen van het huis! Wees ervan overtuigd dat, bij elke bagatel die zich voordoet, je tot aan het einde van het onderzoek, slechts één kreet zult horen:

— ’t Is de schuld van de wisselwachter!

De wisselwachter moet volmaakt zijn. Adam zou, vóór de zondeval, een goede wisselwachter geweest zijn.

Buitenaanzicht van het Station van Parijs.

En hier komt de overwegwachteres, een andere vergeten dienares van de veiligheid.

Zij heeft een jaarsalaris van 200 tot 300 fr., een baanhuisje en een kleine tuin. Tussen twee konvooien in, zorgt ze voor haar huishouden, vertroetelt haar man, koopt kinderen, geeft hun de borst, brengt ze groot, huwelijkt ze uit en wordt overmand door de slaap der rechtvaardigen, nadat ze de wereld aan haar voeten heeft zien voorbijrijden, zonder hem evenwel te hebben gekend.

Maar Siebecker rijdt ons niet alleen over de sporen en naar de stations. Hij laat ons eveneens een kijkje nemen achter de schermen van de “Administratie”, waar we nader kennis maken met het gilde van de “Pennelikkers”. Dat bezorgt ons een parodiërende beschrijving van een enthousiaste voorstander van de papieren rompslomp.

Hij wil het allemaal zelf doen, werkt voor zes, tiert, vloekt, sakkert, is een nagel aan de doodkist van zijn onderbureauchef, jakkert zijn bedienden af, is het ongelukkigste wezen ter wereld, wordt door niemand bijgestaan, kan enkel op zichzelf rekenen, geeft zich nooit bloot, zelfs als het om een geheim gaat dat Jan en Alleman kent, bewaart angstvallig de sleutels van zijn “heiligdom”, geeft nooit een woord uitleg en verwondert zich erover dat men hem niet begrepen heeft. Hij spreekt over de spoorweg, droomt ervan. In het leven is er slechts een ding dat telt: de spoorwegen; onder de spoorwegen, slechts één echte spoorweg: — de zijne; en in zijn spoorweg, één enkele man: hij! Hij weet op alles wat aan te merken. Geef hem een brief: “U hebt me met uw brief van...” en je krijgt hem gecorrigeerd terug: “Met uw brief van... hebt u me...”

Een dame dient, een nog al koele klacht in: razend overvalt hij je en tiert:

— Nou, maar, die dame is niet eerlijk! Mijnheer X..., neem een blad papier en schrijf haar een zeer beleefde brief waarin je haar zegt:

“Mijnheer, in antwoord op uw brief van... heb ik de eer U te berichten dat”, en zo ga je verder!

Zijn bestendige over prikkelde toestand draagt hij mee naar huis. Knorren, schreeuwen, is zijn lang leven. Voor hem is het kantoor nooit dicht. Wanneer zijn vrouw het met zo’n leven langer dan zes maanden uithoudt, neemt ze er het hare van of lacht ze hem elke avond twintigmaal vierkant uit. Thuis zijn ze — mensen en dieren — eraan gewoon hem op alles te horen razen. Hij is onbetaalbaar.

“De soep werd op onregelmatige wijze gemaakt. Men gelieve er peper en zout aan toe te voegen.”

“Het hors-d’oeuvre is slecht geklasseerd in de schaaltjes.”

“De saus van de ragout werd niet gecollationeerd. Het is duidelijk dat dienaangaande de voorschriften van bladzijde 227 van de Keukenmeid voor platteland en stad niet in acht genomen werden.”

Zijn vrouw vraagt hem een juweel voor haar naamfeest; als hij goed gezind is, antwoordt hij: Mij hierover spreken.”

En als een klap op de vuurpijl, krijgen wij een pareltje van een dossier. Het klinkt zo “straf” dat wij aan de echtheid van de geschiedenis twijfelen, maar, zoals de Italianen zeggen, “se non è vero...”. Hier komt

 De legende van de pet.

Een wegwerker vindt een pet op het spoor. Hij overhandigt ze aan zijn baanmeester. Deze maakt een rapport voor zijn sectiechef en stuurt het hem op, samen met het voorwerp.

De sectiechef maakt een rapport voor de ingenieur van de afdeling, die, op zijn beurt, alles met een nieuw rapport aan de hoofdingenieur overmaakt.

Het Station van Parijs, zoals het uitgeeft op de sporen.

De hoofdingenieur stuurt die stukken en de pet ter inzage aan de chef van de exploitatie. Een onderzoek wordt ingesteld door een inspecteur van de afdeling op het grondgebied van de plaats waar de pet gevonden werd, zulks om uit te maken of, op het ogenblik dat die pet op het spoor terechtkwam, er geen hoofd onder zat en of de illustere eigenaar van dat hoofd niet door een trein beschadigd werd. Neen, de pet was alleen. Overmaking van het desbetreffend rapport van de inspecteur en terugzending van de pet.

De pet wordt naar het klachtenkantoor, sectie gevonden voorwerpen, gestuurd, waar de zeven administratieve stukken die haar vergezellen, in een map gestoken worden onder de titel Dossier nr 297,653.

Een maand later vindt de loopjongen, bij het schoonmaken van de kantoren, een vormeloos voorwerp vol slijk en aangewreten door motten; hij gooit het in de vuilnisbak. Na een deskundig onderzoek van die bak, legt de voddenraper beslag op het hoofddeksel.

Hij heeft er geen flauw idee van dat die lomp, welke geen twee cent waard is, het Dossier nr 297,653 is, dat de maatschappij wellicht een vijftiental franken kost.

Inzake de betrekkingen van het publiek en van de pers met de spoorwegen, vestigt Siebecker reeds zeer terecht de aandacht op de neiging om het minste ongeval overkomen aan een reiziger op te schroeven, terwijl de noodlottige gebeurtenissen op de weg geminimaliseerd of stilzwijgend voorbijgegaan worden.

Hij wijst bijzonder op het nut dat de netten erbij hebben hun stem in de dagbladpers te laten horen.

De maatschappijen worden vooral aangevallen omdat ze zich niet verdedigen, hoewel ze zo naief zijn almoezen te geven aan twee of drie snertkrantjes die drie bladzijden advertenties hebben, niet gelezen worden door het publiek, een oplage hebben van honderd exemplaren en geredigeerd zijn door arme sukkels zonder talent, zonder stijl en zonder speciale kennis, voor wie ze Tehuizen voor litteraire Ongeneeslijke Zieken zijn.

En zo zijn we aan het einde gekomen van onze reis in gezelschap van Edouard Siebecker, journalist uit het Tweede Keizerrijk. Drie jaar ha de publikatie van dit boek, ontspoorden het Keizerrijk en zijn trein te Sedan. Maar de spoorweg is gebleven, en sommige uitlatingen van de auteur schijnen na honderd jaar nog actueel te zijn.

Zijn grote verdienste bestaat erin, naast de kleine gebreken uit die tijd, op uitstekende wijze het ontluiken van een “spoormansgeest” te hebben onderscheiden, een geest die sedertdien voortdurend in de hele wereld sterker op de voorgrond getreden is.


Bron: Het Spoor, februari 1969