Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Treinreis

Treinreis

B. Naretoel.

woensdag 3 april 2019, door rixke

De trein rijdt. Weg van die wachtkamer en het ongeduld, dat pijn deed. Eigenlijk toch een wonder, dat hij hier nu rustig naar buiten kan kijken, heel kalm, terwijl sommigen zich in een trein niet op hun gemak voelen, bang zijn voor verkeersongevallen die toch niet gebeuren. Zij zullen de plaats uitzoeken, die ze het veiligste achten, weg van het raam en zeker niet onder het zwaarste valies in het bagagerek. Ze hebben tweemaal gevraagd of dit wel de goede trein is, en zullen het een derde maal vragen als straks de kaartjes gecontroleerd worden. Er is te veel ongerustheid in hun hart om er aan te denken dat de vriendelijke man in uniform hun kaartje leest en hen wel zal waarschuwen indien er iets niet in orde is.

Hij zou niet zo laatdunkend mogen denken over de mensen die zo reizen, want weet hij wel hoe er over hem geoordeeld wordt in een wachtkamer? En die man welke hem iets vroeg over de oorlog? Anderen begrijpen hem niet, maar dat weet hij wel. Dat maakt alles zo moeilijk. Er zal altijd wel iets zijn dat hem scheidt van de anderen. Zo iets als de barrelen, die altijd gesloten zijn als hij met de trein rijdt. Of moet dat soms niet? Kan hij bij de massa automobilisten gaan aansluiten, alleen maar om door open barrelen te kunnen rijden?

Het is veel beter zich te laten rijden, heerlijk, rustig afgezonderd van het particulier verkeer – gemiddeld één komma zeven bezetting per auto – betrouwend op de veilige kunde van de machinist die hij na aankomst zal danken. Hij meent het. Niemand doet dat, maar hij is niet niemand.

Aan zijn linkerkant hangen de telefoondraden te wiegen aan donkere palen. De klassieke koeien staren ook hem even aan, in afwachting dat ze straks door de knieën gaan om te herkauwen. Voor ’t overige schijnen ze geen zorgen te hebben, tenware ze zich afvroegen waarom er geen prikkels zijn aan die elektrische treindraden. Ze hangen te hoog om er bij te kunnen. Wellicht is dit voor hen een nieuw soort telefoondraden. Voor die goeie beestjes zijn er wel altijd draden geweest met vele varianten.

Over hem zit zijn enige medereiziger. Zijn kaakspieren bewerken een stuk kauwgom. Het verraadt een innerlijk tempo dat veel sneller is dan zijn eigen momentele tempo. Zou ik dat kunnen verhelpen, vraagt hij zich af. Hij wrijft met twee vingers over zijn lippen om bij zijn overbuur het vermoeden te wekken dat hij wat in zijn mond stopt. En dan begint hij te doen alsof. Langzaam, tergend langzaam kauwt hij, stiekem hopend dat zijn trage tempo aanstekelijk werken zou op zijn medereiziger waarmee hij een ritmisch duo wil vormen. De snokkende telefoondraden zou hij dan voor een wiegende metronoom kunnen nemen ofschoon het hem niet gemakkelijk zal vallen om tegelijk naar buiten te kijken en de vreemde mond te observeren. Even kijkt de vreemde hem aan, zelfs langer dan beleefdheidshalve toegelaten is zonder iets te zeggen, remt zijn kauwtempo maar bedenkt zich blijkbaar en wendt dan zijn blik naar buiten, waar de groene bermmuur hem niet langer dan een paar afstandspalen boeien kan.

In dat geval blijft er niets anders over, indien hij niet wil blijven voortzwijgen, dan de ogen te sluiten of te lezen. Vrouwen kunnen nog in hun tasje zoeken. Hij zal de ogen open houden ter wille van de kauwcontrole, maar de buurman denkt de overwinning te halen door een krant boven te halen. Veel gevouw en papiergeritsel en zijn mond verdwijnt achter het nieuws. Een blad papier kan voldoende zijn om mensen te scheiden.

Op het deel van de krant dat hij zien kan, staat in grote letters: OORD. Het laatste deel van een titel, de rest behoort de overzijde. Nieuwsgierig als een kind hunkert hij naar de volledige titel. Oord is geen woord, woorden zijn geen oorden. Indien de krant omgekeerd werd zou hij het kunnen weten. Oord is de staart van een woord. Aan vele dingen is een staartje. Aan de schikking van die titel te zien zit er nog minstens anderhalf woord verborgen achter dit papieren gordijn. Papieren gordijnen tergen evenzeer als ijzeren. Papieren denkt men baas te kunnen, ijzeren durft men niet aan, eens dat ze gesmeed zijn. Behalve smeden, maar die zijn uitgestorven. Door de evolutie van de wereld, gestorven, niet vermoord. VermOORD. Is dat de titel? Wie vermoord? De letters zijn maar middelmatig groot, zowat één centimeter hoog. Dus maar een middelmatige dode, beroemdheden gaan gemakkelijk tot twee, topfiguren tot drie centimeter. Wanneer draait hij nu die krant om? Beter naar buiten kijken om zijn ongeduld niet aan te wakkeren, hij zal de krant wel horen ritselen. Dan heeft hij nog ruimschoots de tijd om de moordzaak op te lossen.

Hij kijkt naar buiten en ziet het nevenspoor glijden in een eeuwige evenwijdigheid. Misschien schokken ze dadelijk wel over een wisselspoor, om dan opnieuw met het oude tempo voort te denderen. Want hoe zeldzaam is er een trein ontspoord, ontspOORD. Misschien in de krant van de medereiziger. De krant ligt nu opgevouwen naast hem op de bank. Hij is waarschijnlijk niet bij die moord ontspoord geraakt, en zijn kauwtempo is nu in harmonie met de treinsnelheid. Zou hij eindelijk vragen om de krant te mogen inzien, doen alsof het nieuws hem interesseert, niet verradend dat alleen het eerste deel van die geheimzinnige titel hem intrigeert, en hem de hele dag een onbevredigd gevoel zal laten, hem misschien wel zo in beslag zal nemen dat hij lang aan niets anders zal kunnen denken. Misschien is het toch wel vernederend een gelezen weggelegd stuk papier af te bedelen. Nu, dat hoeft ook niet vermits hij nog altijd, in het aankomststation, de krantenkiosk ter hulp kan roepen. Het geeft hem een geruststellend gevoel, alles is niet verloren.

En dan verder. In de krant is de trein al ontspoord, dus zal deze het wel niet doen. Of in het andere geval is de moord al gebeurd. Zulke dingen gebeuren niet om de haverklap. En dan de combinatie met moord? Een moord is altijd een ontsporing in de hersenen. Maar kan men tegelijk een moord beramen en een ontsporing voorbereiden om alle sporen uit te wissen.

Hij kijkt steeds naar buiten. De snelheid van de trein is een poging om het nevenspoor uit te wissen. Maar hij hoeft maar te kijken naar het einde van de bocht waarin ze nu rijden om zich ervan te overtuigen dat alle sporen daar rustig liggen te wachten op de treinen die hen even zullen strelen. De treinen hebben hun sporen verdiend, meestal dubbel.

Ze naderen nu een stad, hij merkt het aan andere sporen die uit alle richtingen komen opdagen en het tempo breken. Zijn overbuur is rechtgestaan en begint aan zijn toilet te werken. Das en hoed krijgen hun terechtzetting. De krant blijft gewoon op de bank liggen. Zal hij ze op het laatste nippertje in zijn zak steken, of wil hij ze moedwillig vergeten, wat zo vaak in treinen gebeurt? Het is nu te laat om hem nog te vragen ze in te mogen zien. Indien de man zijn krant toch meeneemt, koopt hij er een bij aankomst, dat was beslist. In beide gevallen zal hij dadelijk het „Oord”-mysterie kunnen oplossen. Er komt een blijde kalmte over hem, nu hij weet dat alles goed zal aflopen. Zijn medereiziger is blijkbaar niet aan zijn eerste reis op die lijn, want de rijtuigen schuiven reeds langs het perron als hij zich naar het balkon begeeft. Zijn krant heeft hij laten liggen. Beleefdheidshalve zal hij nog even wachten om de krant op te nemen, tot hij zekerheid heeft dat de rechtmatige eigenaar niet terugkomt om zijn vergeten nieuws op te halen.

De trein stopt. Oord... Oord... Twee minuten oponthoud kunnen soms te lang zijn. En stel je voor dat er een nieuwe reiziger instapt, en doodgewoon, schaamteloos, het nieuws voor zijn neus wegneemt. Dat mag niet gebeuren. Hij kan de krant opnemen, ze zogezegd klaarhouden om aan de haastige uïtstapper af te geven wanneer die zich in de laatste seconden zou bedenken. En een nieuwe instapper kan niet vermoeden dat de krant niet van hem is. Zo is alles in orde, elke mogelijkheid is overwogen. Alles is klaar voor de nieuwe start over hoogstens twee minuten.

(Wordt voortgezet).


Bron: Het Spoor, mei 1971