Homepagina > Het Spoor > Industrie > Spoor & leisteen : langs een verweesd dal

Spoor & leisteen : langs een verweesd dal

dinsdag 12 mei 2009, door rixke

Hoewel er nog heel wat daken met leien bedekt worden en onze nationale leisteen bekend staat om zijn kwaliteit en duurzaamheid, moesten de bloeiende leisteengroeven van weleer één na één hun deuren sluiten. Behalve in Warmifontaine, niet ver van Neufchateau, waar de groeve nog steeds actief is en in Herbeumont waar ze onlangs opnieuw geopend werd.
In de Morépire, nabij Bertrix, wordt de herinnering aan deze verdwenen activiteit levendig gehouden door een handjevol enthousiastelingen. De spoorwegen zijn er nog de onwezenlijke getuigen van een bijna volledig verleden tijd.

Muno

 De bestemming van lijn 163A : een geruisloos bos

Alles begon in 1880 met de studie voor een spoorverbinding tussen Frankrijk, vanuit Carignan, en België, waar de toekomstige lijn diende aan te sluiten op de «Athus-Meuse» (lijn 165), Toen de beslissing voor de aanleg van deze nieuwe lijn gevallen was, moest nog bepaald worden waar ze precies het land zou binnenkomen en welk traject hierbij zou gevolgd worden. De gesprekken duurden eindeloos lang en pas in 1897 werd een overeenkomst bereikt. De lijn zou in België binnenkomen langs Muno en in Florenville met lijn 165 verbonden worden. Deze oplossing was de meest praktische en tevens de goedkoopste.

Saint-Médard

Niet iedereen was hier echter voor te vinden! Onze regering werd geconfronteerd met talrijke interpellaties, afkomstig van de vertegenwoordigers van de leigroevenbezitters uit de streek van Herbeumont. Deze industriezone in de Aisevallei stelde immers veel mensen te werk. Bovendien kreeg zij te kampen met concurrentie van de leisteengroeven van Fumay in Frankrijk en van Trier in Duitsland. Zij konden hun grote productie makkelijk per spoor afzetten.

Ook van Franse kant was er oppositie : het militaire geniekorps zag het project als een mogelijke invasieweg. Een vrees die bevestigd werd tijdens de twee wereldoorlogen. Uiteindelijk haalden de industriëlen van de Aisevallei hun slag thuis. De verbinding met lijn 165 werd aan de stopplaats Orgéo gemaakt.

Viaduct van Herbeumont

 Een waar architecturaal patrimonium

De aanleg van deze verbinding tussen Bertrix en Muno startte in 1904. Ze was 27,9 km lang en voorzag geen overwegen, Er werden wel talrijke, vaak indrukwekkende kunstwerken opgetrokken. De viaduct van Conques (over de Semois) in de buurt van Herbeumont is er een van. Andere opmerkelijke bouwwerken zijn de viaduct van Muno en de brug over de Blanche, niet ver van de Morépire. Er moesten ook tunnels geboord worden. De eerste, die van het station Saint-Médard (687 m), loopt onder de «Athus-Meuse». De tweede (250 m) bevindt zich tussen de stations Mortehan en Herbeumont. De derde ligt tussen Herbeumont en Sainte-Cécile, Met zijn 1300 m is deze laatste meteen de langste van het land. Er hing een hoog prijskaartje aan vast voor die tijd: achtentwintig miljoen frank!

Herbeumont

Onder de vele arbeiders die aangeworven werden, bevonden zich naast Vlamingen, Nederlanders, Zwitsers, Duitsers, voornamelijk Italianen. Velen van hen verlieten de leigroeven om mee te werken aan de aanleg van de lijn.

Het was immers een beter betaalde job! De arbeidsomstandigheden daarentegen waren wel heel zwaar. Om het leven wat aangenamer te maken, doken er al vlug kantines en drankgelegenheden op langs de werf.

Sainte-Cécile

Het grootste deel van het werk werd voltooid in 1909. Overeenkomstig de afspraak hadden de Fransen op hun grondgebied nog niets ondernomen. Het waren de Duitsers die in 1914 zorgden voor de verbinding Muno - Massempré, waardoor lijn 163A (Bertrix - Muno - Carignan) in dienst kwam en zij op een gemakkelijke manier manschappen en materiaal naar het front van Verdun konden vervoeren.

Onmiddellijk na het ondertekenen van de wapenstilstand ging het Franse geniekorps in de tegenaanval door de sporen tussen Massempré en de Belgische grens op te breken. In 1940 zorgden de Duitsers opnieuw voor een spoorverbinding tussen Frankrijk en België. Vier jaar later was de vijand echter ten einde raad en werd de brug over de Blanche opgeblazen, alsook een andere in Sainte-Cécile.

Tunnel van Sainte-Cécile

In 1949 beval de eerste minister, Hubert Pierlot, beheerder van de Morépire, de heropbouw van de brug over de Blanche zodat de lijn opnieuw kon gebruikt worden. Aangezien de verbinding tussen beide landen in 1948 werd geschrapt en de leisteengroeven één voor één hun activiteiten staakten, werd de lijn voor het reizigersverkeer gesloten in februari 1959. Dat er na 1959 helemaal geen reizigersverkeer meer plaatsvond, is niet helemaal waar. Tijdens de zomermaanden reden hier nog tot in 1962 tussen Bertrix en het oude stationnetje van Herbeumont speciale Top Vakantie-treinen met zo’n 250 spoorwegkinderen aan boord. Zij brachten hun vakantie door in het centrum «Prince de Liège». De laatste goederentrein reed op 26 maart 1969.

In het Ardense bos weerklonk niet langer het lawaai van de draaistellen, maar heerste voortaan het geluid van de stilte. Drie jaar later beval de NMBS de afbraak van de lijn. Vandaag wordt ze vooral gebruikt door wandelaars en fietsers. Een van de tunnels is zelfs een observatieplaats van vleermuizen geworden.

Gedurende meer dan een eeuw weerklonk in de idyllische Aisevallei het geluid van de hamers op de beitels van de «scailtons», de arbeiders die de leisteen kliefden. Aangezien leisteenaders zich over meerdere kilometers uitstrekken, boden ze werk aan duizenden arbeiders. Deze industrie kende zijn hoogtepunt begin 1900, met een productie van tientallen miljoenen leien. De groeven werden echter één na één gesloten, de laatste, de Morépire, in 1977. De Aisevallei was niet de enige die zo’n tragisch lot beschoren was.

Ook in Martelange, aan de oevers van de Sûre, werden de activiteiten stilgelegd. Enkel in Warmifontaine, een deelgemeente van Neufchateau, naast Bertrix, gaat het onderaardse werk verder en in Herbeumont werd onlangs opnieuw gestart met een ontginning.

 In het hart van de leisteen

De Morépire is op een mooie manier weer tot leven gewekt. Vijftien mensen uit de streek hebben de handen uit de mouwen gestoken om de vroegere mijn om te vormen tot het bijzondere museum «Au coeur de l’ardoise». In vier maanden tijd zijn ze erin gelukt de binnenkant van deze mijn klaar te maken voor bezoekers. In april 1997 werd ze voor het eerst opengesteld voor toeristen. Een bezoek herinnert ons eraan dat de leisteen, net zoals het water en het bos, deel uitmaakte van het dagelijkse leven in de Ardennen.

 Een miljoen jaren oude steen

Wat biedt ons het domein van de Morépire? Een korte film maakt u wegwijs in het ontginnen van de leisteen.

Wist u dat in Warmifontaine de arbeiders in een leigroeve nog altijd een carbidlamp gebruiken? De open vlam is immers ongevaarlijk, aangezien er in dit soort van mijnen geen mijngas voorkomt.

De opgedolven leisteen wordt met krijt afgetekend en met een diamantschijf gezaagd. Daarna is het de beurt aan een leiklover die, zoals de naam het zegt, stukken klieft van 2,5 tot 15 mm dik. Ten slotte geeft de steenkapper de leien hun definitieve vorm en afmeting. De stukken die op die manier uit een steen worden gehaald vertegenwoordigen maar vijftien percent van zijn massa!

De leien worden uiteraard als dakbedekking gebruikt. Gezien hun gewicht is de helling van die daken eerder beperkt, om het schuiven te vermijden. De leien van de Aisevallei werden verkocht in België, Frankrijk en zelfs daarbuiten. De spoorweg was hiervoor het vervoermiddel bij uitstek.

 Levensgevaarlijke risico’s

Om een idee te krijgen over de arbeidsomstandigheden, kunt u met een kabellift afdalen tot vijfenveertig meter onder de grond. De leisteengroeve van de Morépire werd opgestart in 1889 en legde de boeken neer in 1976. Ze is opgebouwd uit drie ontginningsniveaus: op min 25, min 45 en min 60 m. Dat laatste niveau is niet toegankelijk, aangezien het onder water staat. In 1977 werden de pompen stilgelegd en kon het water (vooral regenwater) de mijn vullen. Het water steeg tot op min tien meter. Daar kwam het terecht in een galerij die op hetzelfde niveau lag als de Aise, zodat het naar de beek liep.

Toen het project «Au coeur de l’ardoise» (in het hart van de leisteen) van het domein de Morépire startte in 1996, moest gedurende vijf maanden dag en nacht water gepompt worden. Er werden tweehonderdduizend kubieke meter water afgevoerd! Ook nu nog moet dagelijks gepompt worden om het waterniveau op min 60 m te houden. Een gedeelte van het afgevoerde water wordt gefilterd en als drinkwater gebruikt in de gebouwen.

 Ontginning van een geologisch verschijnsel

Oude geologische verschijnselen liggen aan de basis van de helling van de aders. In de Aisevallei bedraagt die 45 percent, in Warmifontaine 55. Deze helling is bepalend voor de manier waarop de steen moet opgedolven en de zalen uitgegraven worden. In de streek van Neufchateau wordt van boven naar beneden gewerkt. In de Morépire werkte men precies andersom. Aangezien de ader 50 m dik was, werd eerst op min 60 m begonnen om zo geleidelijk naar min 5 m toe te werken. Er werd een galerij gegraven, ...