Homepagina > Het Spoor > Personeel > De politie der spoorwegen

De politie der spoorwegen

P. Dirickx, Rechtskundig Adviseur.

zondag 1 november 2009, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Onze spoorwegpolitie is even oud als onze eerste spoorweglijn.

 Een honderdjarige...

De lijn Brussel-Mechelen, waarvan de aanleg bij de wet van 1 mei 1834 werd verordend, wordt op 5 mei 1835 plechtig opengesteld voor het verkeer. Dezelfde dag wordt een eerste koninklijk besluit uitgevaardigd [1] waarbij geördoneerd wordt dat „elke beschadiging van de weg, elke hinder aan het verkeer, elke inneming op de weg of op de spoorweggronden, zal worden beteugeld ter benaarstiging, d.w.z. ten verzoeke van de overwegwachters, ingenieurs of voerders”.

Wegwachteres (1850).

Een tweede koninklijk besluit van 16 januari 1836 betreffende het oversteken van wegen en kanalen die door de spoorweg worden gekruist, bepaalt dat „het oversteken van wegen, bij het aankomen der konvooien gesleept door een stoommachine, slechts na hun doortocht mag geschieden” en voegt eraan toe dat „de inbreuken vastgesteld worden door processenverbaal der agenten van het spoorwegbeheer”.

Hoofdgoederenbeambte en politieofficier (1852).

De diensten bewezen door deze bedienden zijn nogal beperkt: inderdaad, hun gezag wordt betwist omdat het steunt op een koninklijk besluit, en niet op een wet, zodat zij een beroep moeten doen op de medewerking van de rijkswacht en van de plaatselijke overheden [2]. Daarom verleent de wet van 31 mei 1838 op de tolgelden en de politie, aan de Regering de toelating om spoorwegbedienden aan te duiden, waaraan zij functies van gerechtelijke politie mag toekennen.

Deze wet, geldig voor één jaar, wordt periodisch verlengd tot 1843. Op dat ogenblik wordt de ervaring voldoende geacht en wordt de wet van 1838 vervangen door die van 15 april 1843 op de politie der spoorwegen. Deze wet omvat twee hoofdstukken: een eerste omvat „maatregelen betreffende het behoud van en de veilige dienst op de spoorwegen”, d.w.z, de erfdienstwaarheden op ’t stuk van bouwen, boomplanting, enz. langs de spoorweg; het tweede hoofdstuk handelt over de ambtenaren en bedienden van de spoorwegpolitie. Deze wet blijft bijna 50 jaar van kracht. Bij haar vervanging door die van 25 juli 1891 worden enkele wijzigingen aangebracht aan het eerste hoofdstuk, maar dat betreffende de politie wordt bijna letterlijk overgenomen [3].

In feite klimt het huidig stelsel, dat steunt op de wet van 1891, dus op tot 1843.

Deze meer dan honderdjarige organisatie blijft voldoening schenken, en diende zelfs als voorbeeld voor jongere, gespecialiseerde polities:

  • De wet van 20 juli 1927 breidde hoofdstuk II van de wet van 1891 uit tot de buurtspoorwegen;
  • De wet van 27 juni 1987, waarbij hoofdinspecteurs en inspecteurs der luchtvaartpolitie aangesteld werden.
Politieofficier (1878).

 Een driedubbele rechtvaardiging

Het bestaan van een speciale spoorwegpolitie is door drie redenen gerechtvaardigd. Men moet, inderdaad, kunnen beschikken:

  • Over ambtenaren bevoegd in de gehele uitgestrektheid der spoorwegen zonder dat ze beperkt zijn door de territoriale omschrijvingen toepasbaar op andere officieren van gerechtelijke politie. „De bestaande territoriale omschrijvingen konden niet toegepast worden op de ambtenaren en bedienden der Staatsspoorwegen, belast met functies van gerechtelijke politie. De aard zelf van de zaak eiste, in dat opzicht, andere maatregelen. De wet van 1838 had het nut ingezien hun het recht toe te kennen om op te treden in gans het spoorwegdomein. Wij stellen voor deze toestand te behouden” (Memorie van toelichting bij de wet van 1843);
  • Over ambtenaren die ter plaatse verblijven en gemakkelijker kunnen optreden, in de spoorwegaanhorigheden en nabijliggende plaatsen. „De spoorwegstations, waar zoveel personen dagelijks in- en uitlopen, waaraan zoveel vervreemdbare voorwerpen worden toevertrouwd, kunnen het toneel worden van talrijke inbreuken die moeten kunnen vastgesteld en opgespoord worden door agenten die ter plaatse verblijven” (Memorie van toelichting bij de wet van 31 mei 1838);
  • Over ambtenaren die, door hun administratieve bevoegdheden, gespecialiseerd zijn in de zaken die vooral tot het domein van de spoorwegexploitatie behoren.

 Hoe is onze politie samengesteld?

De gerechtelijke politie der spoorwegen omvat wegenwachters, inspecteurs en hoofdinspecteurs van gerechtelijke politie. Deze functies worden bij koninklijk besluit toegekend aan bepaalde bedienden der spoorwegbeheren.

Om aangesteld te worden moeten zij Belg zijn en de leeftijd van 21 jaar bereikt hebben. Alvorens in functie te treden, leggen zij een eed af vóór de Rechtbank van Eerste Aanleg van hun administratieve standplaats en ontvangen zij een legitimatiebewijs afgeleverd door het Ministerie van Verkeerswezen.

De bedienden bekleed met gerechtelijke functies, blijven op administratief gebied aan hun hiërarchische chefs onderworpen; voor hun gerechtelijke functies zijn zij onderworpen aan het gezag van de Procureur des Konings en aan het toezicht van de Procureur-Generaal.

De gerechtelijke functies worden bij koninklijk besluit onttrokken in geval van pensionering, ontslag, afzetting, verandering van functies, en ook in geval van veroordeling wegens erge feiten.

De wegenwachters zijn geen officieren van gerechtelijke politie; hun bevoegdheid is beperkt:

  • Op territoriaal gebied zijn zij bevoegd in de ganse uitgestrektheid der spoorwegen, in de stations en hun afhankelijkheden, en in een strook van 20 meter aan weerszijden van het spoor;
  • Op materieel gebied kunnen zij, door processen-verbaal die rechtsgeldig zijn tenzij het tegendeel wordt bewezen, alle misdrijven en overtredingen opsporen en vaststellen op ’t stuk van wegen en alle inbreuken op de wetten en reglementen betreffende de spoorwegen, hun exploitatie en hun politie.

Bij de N.M.B.S. kunnen de functies van wegenwachter toegewezen worden aan bedienden met volgende administratieve graad: hoofdwachter, politieofficier, waarnemende stationsfacteur, stationschef 4e klasse, onderstationschef, klerk in algemene dienst, baanmeester.

Naast hun administratieve functies hebben sommige spoormannen een gerechtelijk mandaat en zijn zij, uit dien hoofde, onderworpen aan het gezag van de Procureur des Konings.

Niet alle ambtenaren en bedienden met die administratieve graden zijn met een gerechtelijk maandaat bekleed; het aantal bedienden bekleed met een dergelijk maandaat wordt overeenkomstig de dienstnoodwendigheden vastgesteld.

De inspecteurs zijn officieren van gerechtelijke politie; hun bevoegdheid is beperkt:

  • Op territoriaal gebied zijn zij bevoegd in de gehele uitgestrektheid der spoorwegen, in de stations en hun afhankelijkheden, en in een strook van 500 meter aan weerszijden van het spoor;
  • Op materieel gebied hebben zij volledige bevoegdheid om alle misdaden, wanbedrijven en overtredingen op te sporen, alsmede alle inbreuken op de wetten betreffende de wegen en de spoorwegen; zij beschikken echter niet over de machten toegekend aan de officieren van gerechtelijke politie hulpofficieren van de Procureur des Konings (o.a. het recht om een bloedproef te bevelen in geval van dronkenschap achter het stuur).

Bij de N.M.B.S. kunnen de functies van inspecteur van gerechtelijke politie toegekend worden aan volgende ambtenaren en beambten; ingenieur, technisch inspecteur, sectiechef, werkmeester, inspecteur, stationschef, adjunkt-stationschef, alsmede aan hun vervangers bij langdurige afwezigheid, bureauchef en onderbureauchef die aan het hoofd staan van een goederenbureau, hoofdwachter-controleur, toezichtscommissaris en ondertoezichtscommissaris.

Zoals voor de wegenwachters wordt bet aantal der inspecteurs van gerechtelijke politie overeenkomstig de dienstnoodwendigheden bepaald.

De hoofdinspecteurs van gerechtelijke politie zijn officieren van gerechtelijke politie en hebben dezelfde bevoegdheid.

De oprichting van hun kader is gerechtvaardigd door de noodzakelijkheid van een hiërarchische organisatie: de koninklijke besluiten tot aanstelling der wegenwachters en inspecteurs van gerechtelijke politie vermelden aan welke hoofdinspecteur zij ondergeschikt zijn, en aan welke zij hun processen-verbaal moeten overhandigen: deze processen-verbaal worden door de hoofdinspecteur overgemaakt aan het bevoegd Parket.

Vroeger had elke spoorwegmaatschappij een hoofdinspecteur; de staatsspoorwegen hadden drie hoofdinspecteurs, respectievelijk te Brussel, Gent en Luik. Thans zijn alle spoorwegmaatschappijen door de Staat genaast, en worden alle spoorwegen door de N.M.B.S. geëxploiteerd; anderzijd heeft een koninklijk besluit van 1 mei 1925 de hoofd-inspecteurs te Gent en Luik afgeschaft. Er is dus nog slechts één hoofdinspecteur van gerechtelijke politie, bevoegd voor gans bet spoorwegnet der N.M.B.S., deze functie wordt toegekend aan een ambtenaar van bet Hoofdbestuur.

De hoofdinspecteur van gerechtelijke politie:

  • Draagt er zorg voor dat de processenverbaal degelijk opgesteld en regelmatig aan de Parketten overgemaakt worden;
  • Centraliseert de voorstellen tot aanstelling en onttrekking van gerechtelijke functies en maakt ze over aan het Ministerie van Verkeerswegen, dat het Koninklijk besluit opmaakt;
  • Voert briefwisseling met de gerechtelijke overheden;
  • Geeft de nodige onderrichtingen aan de bedienden bekleed met gerechtelijke functies.
Naast hun gerechtelijke functies, bevorderen onze politieofficieren, als spoorman, eveneens onze „public relations”.

 In welke zaken treedt de spoorwegpolitie op?

De wegenwachters mogen in het spoorwegdomein en in een strook van 20 meter aan weerszijden van het spoor slechts optreden voor inbreuken op de wetten en besluiten op de wegen en de spoorwegen. Zij kunnen aldus, binnen de vastgesteld grenzen, procesverbaal opmaken:

  • Voor alle inbreuken op de weg-code (K.B. van 84-1954), b.v, stationeren op een verboden plaats vóór het station;
  • Voor alle inbreuken begaan door de reizigers (K.B. van 4-4-1895), b.v. reizen zonder plaatsbewijs of met een onregelmatig plaatsbewijs, ongewettigd gebruik van noodrem, in- of uitstappen wanneer de trein rijdt, bevuilen of beschadigen van het materieel;
  • Voor onregelmatig gebruik van perronkaartjes (K.B. van 5.11. 1895);
  • Voor het niet willen vertonen van de identiteitskaart (K.B. van 1-3-1950);
  • Voor valse aangifte omtrent de aard, het gewicht of de hoeveelheid der verzonden goederen (K.B. van 6-3-1900);
  • Voor onregelmatig verkeer van voertuigen in de stations (K.B. van 31-12-1899);
  • Voor ongeoorloofd verkeer op de spoorwegen en hun aanhorigheden;
  • Voor oversteken van een overweg als de sluitbomen in beweging zijn of als het rood licht brandt;
  • Voor ongeoorloofd optrekken van gebouwen op minder dan 2,50 meter van de vrije rand van de spoorweg;
  • Voor ongeoorloofd planten van hoogstammige bomen op minder dan 6 meter van de vrije rand;
  • Voor ongeoorloofd openen of exploiteren van mijnen, venen of steengroeven op minder dan 20 meter van de vrije rand;
  • Voor ongeoorloofd opstapelen van brandbare stoffen of opstapelen van ontvlambare stoffen op minder dan 20 meter van de vrije rand (wet van 25-7-1891).

De inspecteurs van gerechtelijke politie mogen optreden in het spoor, wegdomein en in een strook van 500 meter langs weerszijden in dezelfde gevallen als de wegenwachters. Zij mogen bovendien, binnen deze grenzen, procesverbaal opmaken voor alle misdaden, wanbedrijven en overtredingen, als b.v. :

  • Opzettelijke slagen en verwondingen bij relletjes;
  • Onopzettelijke doding, onopzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel, bij ongeval;
  • Smaad of belediging;
  • Diefstal, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschriften;
  • Openbare dronkenschap, dronkenschap achter het stuur;
  • Werpen van stenen, enz. naar de treinen;
  • Vernieling of beschadiging van +afsluitingen, enz.

De belangrijkheid der spoorwegpolitie en de omvang der bewezen diensten blijken uit hun bedrijvigheid (1964):

  • Inspecteurs: 905;
  • Wegenwachters: 2.968;
  • Processenverbaal: 7.411.

(Illustraties van Thiriar.)


Bron: Het Spoor, maart 1965


[1Dit koninklijk besluit is genomen krachtens de wet van 12 april 1835 welke voorschrijft dat de Regering reglementen mag invoeren voor de exploitatie en de politie van de nieuwe (spoor)weg.

[2Memorie van toelichting bij de wet van 31 mei 1838.

[3Behalve twee verschillen waarover de parlementaire besprekingen geen uitleg geven:

  • Volgens de wet van 1843 zijn de inspecteurs van politie officieren van gerechtelijke politie, hulpofficieren van de procureur des Konings; volgens de wet van 1891 zijn zij officieren van gerechtelijke, politie;
  • Volgens de wet van 1843 hebben de inspecteurs van politie dezelfde bevoegdheid en zelfs voorrang op de andere officieren van gerechtelijke politie voor het opsporen van misdaden en wanbedrijven begaan in de uitgestrektheid van de spoorwegen en hun aanhorigheden; volgens de wet van 1891 hebben zij bovendien deze, bevoegdheid en voorrang in een strook van 500 m aan weerszijden van hel spoor.