Homepagina > Het Spoor > Rollend materieel > Locomotieven > Onze onvergetelijke stomers > Tweede periode, 1853-1863 - Experimenteel stelsel

Tweede periode, 1853-1863 - Experimenteel stelsel

Phil Dambly.

dinsdag 6 december 2011, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Tijdens die tien jaar vinden wij nog steeds het machinetype met vrije wielen terug, ofschoon eraan reeds heel wat veranderingen werden aangebracht. Zo zien wij o.m. dat de middellijn der drijfwielen is toegenomen.

Van 1853 tot 1857 bouwt de Maatschappij Saint-Léonard nog acht 2-2-2-locomotieven met wielen van 1,80 rn bestemd voor de dienst der reizigerstreinen. In tegenstelling met de toen gangbare gewoonte, zijn de cilinders aan de buitenzijde opgesteld.

Locomotief “Système Walschaerts”

Nadat ze bedrijfsklaar was gemaakt, werd de schaar van Walschaerts voor het eerst aangebracht op de locomotieven van dat type, gebouwd door het Arsenaal van Mechelen in 1854.

In 1854 lanceert het Arsenaal van Mechelen een locomotief 2-2-2 met wielen van 1,85 m. Het jaar daarop bouwt Cockerill gelijkaardige machines; de wielen meten evenwel 1,80 m en de vuurhaarden zijn groter. Het is op die machines dat de definitieve Walschaertsverdeling werd aangebracht. Vóór de eerste wereldoorlog kon men in de archieven van het Ministerie van Spoorwegen een oude tekening aantreffen, daterend van 1854, met als onderschrift: Belgische Staatsspoorwegen. Reizigerstreinlocomotief “Stelsel Walschaerts”.

Locomotief n° 98 van 1854, “Système Walschaerts” genoemd, omgebouwd tot tenderlocomotief in 1867, werd type 9 in 1876.

Die 2-2-2-machines werden tussen 1867 en 1871 verbouwd tot tenderlocomotieven. De locomotieven met een grote vuurhaard werden vanaf 1876 type 8; de andere, type 9. De in het Arsenaal van Mechelen uitgevoerde verbouwingen bestonden in de vernieuwing van de ketel, het toevoegen van zijdelingse watertanken en de verlenging van het frame, noodzakelijk wegens het plaatsen van een kolenbak aan de achterzijde. De typen 8 en 9 werden gebruikt in de omgeving van Brussel en Antwerpen, in Henegouwen en op de lijnen van de Vesder en de Ourthe. Het laatste exemplaar werd in 1904 buiten dienst gesteld.

Van 1856 tot 1857 leverden verschillende constructeurs 35 goederentreinlocomotieven 0-6-0. Die machines, met wielen van 1,45 m, zijn de eerste genormaliseerde locomotieven van de Belgische Staat geweest. Van 1866 tot 1872 werden achttien hiervan verbouwd tot tenderlocomotieven die, geladen, 37,80 t wogen. In 1876 noemde men ze type 52, terwijl de niet verbouwde machines type 43 werden.

Tenderlocomotief type 52, was het produkt van de verbouwing, in 1866, van een type 43 met afzonderlijke tender. Tussen de twee eerste assen ziet men de rem met glijstuk.

In 1856 leverde de Britse constructeur Wilson - The Railway Foundry te Leeds - aan de Belgische Staat drie expreslocomotieven. Die machines, 2-2-2 met wielen van 1,90 m, waren van 234 tot 236 genummerd. Hun silhouet herinnerde aan een machinetype dat David Joy ontworpen had voor de spoorweg van Brighton en dat in Engeland befaamd was onder de naam Jenny Lind. Zoals gebruikelijk in dat land, was de dom omgeven met een geribd omhulsel van rood koper. De locomotief n° 236 heette “Wet van 1e Mei 1834”, een naam die eertijds door de machine n° 121 werd gedragen. In 1868 verbouwde het Arsenaal van Mechelen de drie machines tot tenderlocomotieven met twee gekoppelde assen. Als “buiten type” geclassificeerde machines onderhielden ze tot 1890 de rangeerdienst in Brussel-Noord en Zuid.

Tussen 1856 en 1862 werden een groot aantal reizigerstreinlocomotieven 2-4-0 geleverd door de constructeurs Wilson, Cockerill en Saint-Léonard, door de Maatschappij van Couillet, de Fabrieken van Haine-Saint-Pierre en het Arsenaal van Mechelen. Bekend onder de benaming “Wilson”, vertoonden die machines met wielen van 1,85 m slechts geringe verschillen: dommen, kleppen...

Met het oog op het beproeven van de ondiepe vuurhaard met groot roosteroppervlak, die door Alfred Belpaire in 1860 werd uitgedacht, werden op de lijn Brussel - Luik talrijke vergelijkende proefritten uitgevoerd met twee door Cockerill in 1856 gebouwde locomotieven van dat type. Het betrof hier n° 96 met diepe, gewone vuurhaard die met kooks gestookt werd, en n° 1 die voor de gelegenheid uitgerust werd met een afgeronde Belpairevuurhaard, gestookt met half vette gruiskolen. De bekomen resultaten bewezen duidelijk de voordelen van de Belpairevuurhaard. De uitstekende verbranding van de minderwaardige gruiskolen, die overvloedig voorhanden en spotgoedkoop waren, bood het Beheer der Staatsspoorwegen de mogelijkheid aanzienlijke besparingen te doen.

1860 - Proeven met de vuurhaard van Belpaire op de locomotieven “Wilson”

a) Locomotief n° 96 van 1856, met gewone, diepe vuurhaard.



b) Locomotief n° 1, gelijk aan de voorgaande, maar uitgerust met een nieuwe ketel met afgeronde vuurhaard van Belpaire.



c) Locomotief n° 1 verbouwd met vierkante vuurhaard van Belpaire, en vanaf 1876 als type 7 aangeduid.

Toen werden alle “Wilson” -locomotieven vernieuwd in het Arsenaal van Mechelen om er typen 7, met kleine vuurhaard, en typen 13, met grote vuurhaard, van te maken. Rijvaardig wogen ze respectievelijk 31,35 en 33,81 t - zonder tender; ze ontwikkelden 460 pk en bereikten 70 km/h. In 1913 waren er op de lijnen Brussel - Gent en Brussel - Antwerpen nog enkele typen 7 en 13 in dienst, uitgerust met een Westinghouserem. Er waren tenders aan gekoppeld van 9 m³, met twee assen.

Locomotief “Wilson” van 1856, die achteraf met een vierkante vuurhaard van Belpaire uitgerust en als type 13 aangeduid werd.

In 1858 leverde de Maatschappij van Couillet acht gemengde locomotieven 0-4-2 met drijfwielen van 1,45 m. Ze werden in 1869 verbouwd tot tenderlocomotieven en ingezet te Brussel om, tot 1880, reizigerstreinen te trekken tussen het Noordstation, Schaarbeek en Leopoldswijk. In 1874 werden ze tot typen 53 omgedoopt.

In 1862 verschenen er locomotieven met drie gekoppelde assen en wielen van 1,45 m. Deze door Belpaire uitgedachte machines vormden het prototype van de klassieke goederentreinlocomotief van de Belgische Staat. Er bestonden twee varianten, met ronde, korte of lange vuurhaard, die achteraf typen 30 en 33 werden genoemd. Rijvaardig en zonder tender wogen de twee typen respectievelijk 34,26 en 34,80 t; ze werden gebruikt tot 1911. Een groot aantal ervan werd door het Arsenaal van Mechelen tot typen 28 bis verbouwd.


Bron: Het Spoor, september 1966