Homepagina > Het Spoor > Geschiedenis > 1926-1976 > Men sprak ervan in 1926

Men sprak ervan in 1926

Phil Dambly.

vrijdag 31 oktober 2008, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

De oprichting van de NMBS ligt in het zogenoemde «tijdperk tussen de twee oorlogen», dat op het stuk van de locomotieven gekenmerkt was door de verbeteringen die hoofdingenieur Legein o.m. aan de verschillende bestaande typen 10 en 36 van Flamme heeft aangebracht. In ’t begin van die periode dienden de Belgische Staatsspoorwegen het net te restaureren en het tractiepark te herstellen om het hoofd te kunnen bieden aan de behoeften van het verkeer en om aldus de vooroorlogse dienstregelingen te kunnen hervatten. Tengevolge van de eerste wereldoorlog waren niet alleen een groot aantal locomotieven vernield, maar waren er ook verscheidene andere op de dool in Duitsland, Polen, het Balkanschiereiland, Rusland en zelfs Egypte! Bovendien hadden de naar Frankrijk uitgeweken recentste locomotieven, waar ze te zwaar bevonden werden voor de toenmalige sporen, het einde van de oorlog afgewacht in locomotievendepots waar hun onderhoud tot het hoogst nodige werd beperkt. De toestand was dus meer dan kritiek geworden toen Duitsland, in 1919, krachtens de bepalingen van het Verdrag van Versailles, meer dan 2 200 locomotieven aan de Belgische Staat afstond.

64.049 - 64.094
die twee locomotieven, gekiekt in het locomotievendepot Trois-Ponts in 1953, zijn typen 64, ex-Pruisische P8, aangekocht vanaf 1919

Die «Wapenstilstandmachines» behoren echter tot vijfenzestig verschillende typen! Daarbij kwam nog dat het merendeel ervan in een erbarmelijke staat verkeerden en aanvankelijk geen dienst bewezen. Vanaf 1922 werden ze verkocht als oud ijzer. Daarna, nl. van 1923 tot 1931, sneuvelden er heel wat locomotieven van diverse typen onder de slopershamer of «verhuisden» ze naar het buitenland. Toch waren er onder al die locomotieven ook nog belangrijke reeksen van Pruisische oorsprong, waarvan de meest verspreide de typen 64 en 81 (ex-P 8 en G 8/1).

53.085
het dappere type 53. ex-23, waarvan er tussen 1904 en 1927 zo wat 437 exemplaren gebouwd werden, was het voorwerp van de eerste bestelling van locomotieven die door de NMBS werd geplaatst

De bouw van nieuwe locomotieven, die in België vanwege de vijandelijkheden volledig was stopgezet, ging evenwel verder in Groot-Brittannië en in Amerika, o.m. voor de behoeften van de geallieerde legers (British Railway Operation Division en US Army Railroad Administration). Zo kwam het dat de NMBS eveneens tweehonderd Amerikaanse locomotieven van de ROD erfde, die de Belgische Staatsspoorwegen in 1919 van de Britse regering hadden afgekocht. Tot die machines behoorden de stevige «Ten Wheels» type 40, en de minuscule tweeassige «koekoek», type 50.

Alvorens het bestaande park weer in orde te brengen, diende men eerst nieuwe locomotieven aan te kopen. Daar er niet kon worden gewacht tot er nieuwe ontwerpen klaar waren, begon men locomotieven te bouwen waarvan de plans al voor de oorlog waren uitgewerkt. Van 1921 tot 1924 kochten de Staatsspoorwegen dan vijfenzeventig «Ten Wheels» type 8 bis (worden type 7 in 1925). Acht «Consolidations» type 33 werden in 1921 geleverd, maar wegens hun hoge kostprijs werd de bouw ervan niet voortgezet. Van 1921 tot 1922 bouwde men nog zeventien zware «Decapods» type 36, waardoor het aantal van die machines op 93 werd gebracht (in 1914 waren er 136). Bovendien werden in 1921-22 nog honderdvijftig Amerikaanse «Consolidations» type 38 geleverd, een bestelling die dateerde van 1919. Terzelfder tijd werkte de Belgische Staat zelf aan een plan van een «Consolidation», en vertrouwde hij de bouw ervan toe aan de Engelse industrie. Het ging hier om het type 37 (type 31 geworden in 1931) waarvan tussen 1921 en 1923 tweehonderd exemplaren werden geleverd.

10.007
een trein Brussel -Luxemburg, getrokken door een type 10 waarop de eerste wijzigingen van Legein werden aangebracht, rijdt station Libramont binnen in augustus 1939

De verbeteringen aan de merkwaardige typen 10 en 36 van Flamme, in dienst sedert 1910 (wij hadden het er al over in de aanhef van ons artikel), vormen voor die tijd het markantste feit op het stuk van de tractie in België.

De «Pacifics» type 10 werden verbouwd vanaf 1922 en de «Decapods» type 36 vanaf 1925. De wijzigingen bestonden hoofdzakelijk in het aanbrengen van een dubbele uitlaat met een dubbele schoorsteen er boven op, de verhoging van het aantal dikke vlampijpen van de stoomketel en de versterking van de verhitter. Zoals tal van andere machinetypen werden de typen 10 voorzien van een injecteur van Davies en Metcalfe, die functioneerde met de afgewerkte stoom van de cilinders.

Vanaf 1931 werden die injecteurs geleidelijk vervangen door ACFI -voorverwarmers die eveneens op het type 36 en op talrijke treinlocomotieven zullen worden gemonteerd. In 1926 werden zelfs, bij wijze van herstelbetaling, in Duitsland zeven locomotieven type 10 verbouwd. Omstreeks die tijd beproefde men tevens een «stoker» of automatische stookinrichting op de eerste gewijzigde type 10-locomotief, maar die proefneming bleef zonder gevolg.

In 1928 had men de typen 9 en 10 voorzien van leiplaten, een soort verticale schermen die, aan de voorkant van de machine geplaatst, ervoor zorgden dat de rook die het uitzicht van de machinist hinderde, neergeslagen werd. Het was in die tijd dat de drieassige tenders van een deel van de typen 9 en 10 vervangen werden door Pruisische tenders van 31 m³ met draaistellen.

De typen 10, die de koninginnestukken waren van de Belgische tractie, zullen nadien nog andere verbeteringen ondergaan (dubbele uitlaat van Kylchap, enz.). Die wijzigingen verhoogden aanzienlijk hun vermogen, maar maakten ze ook zwaarder.

In 1925-26 werden achtendertig rangeerlocomotieven type 23 geleverd. Ten aanzien van de algemene stijging van de aanbiedingen, liet de NMBS in 1927 de laatste ontworpen reeks van tien eenheden in haar eigen werkplaatsen te Luttre bouwen. Die «Eight Couplers», welke vanwege hun eigenaardig uiterlijk de bijnaam «keukenfornuis» kregen, zullen in 1931 het type 53 vormen (sedert 1904 waren er zo wat 437 exemplaren gebouwd). Van bij de oprichting zette de NMBS het door de Belgische Staat aangevangen ontwerpen van nieuwe locomotieven verder, locomotieven die hoofdzakelijk bestemd waren voor de «lastige» lijn naar Luxemburg. Het bouwprogramma zag eruit als volgt:

  • in 1924, een 2-6-2 «Mikado » type 14, met drie gelijke cilinders met enkelvoudige uitzetting, een «Mikado» type 7, compound met 4 cilinders;
  • in 1924 en in 1926, een 4-8-2 «Mountain» type 7, compound met vier cilinders;
  • in 1928, een «Mikado» met drie gelijke cilinders met enkelvoudige uitzetting en een andere met twee cilinders.

Die ontwerpen leidden, ten slotte, tot een bestelling van vier «Mikado’s» type 5, en vier «Consolidations» type 35, die in 1930 in dienst werden gesteld om hun gedrag te bestuderen bij het trekken van zware treinen op de lijn 162.

Die mastodonten, de grootste en de zwaarste die in die tijd in Europa werden gebouwd, profiteerden van de verbeteringen die aan de typen 10 en 36 werden gebracht, maar hadden slechts twee enorme cilinders in plaats van vier, zoals de machines van Flamme. Daar er bij het gebruik ervan een paar zwakke punten aan het licht waren getreden en de belasting per as bovendien zeer hoog was, kon de NMBS er niet aan denken ze aan de lopende band te laten bouwen. Er waren slechts twee specifieke «NMBS-modellen». Het eerste was de sierlijke, door Notesse ontworpen «Pacific» type 1, waarvan de indienststelling in 1935 samenviel met het honderdjarig bestaan van de Belgische Spoorwegen, Het tweede was de volledig gestroomlijnde «Atlantic» type 12, van dezelfde ontwerper, die de «Gele Wimpel» veroverde voor de snelste stoomtrein ter wereld.

In 1926 droegen de locomotieven van de Belgische Staat de in 1900 ingevoerde donkerbruine livrei, met zwarte omlijsting en rode biesjes. De typen 8 bis en 20 waren echter in een lichter bruine, ietwat oranje-achtige kleur geschilderd. Maar in 1930 begon de NMBS de locomotieven opnieuw donkergroen te schilderen, versierd met zwarte omlijstingen en biesjes die eerst oranjekleurig maar vanaf 1935 emskleurig waren.

Wie graag die verschillende kleuren met elkaar vergelijkt, kan gerust eens de mooie maquettes gaan bewonderen, in het Spoorwegmuseum te Brussel - Noord. Ze zijn een bezoek overwaard.


Bron: Het Spoor, juli 1976