Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Mannen van het spoor (II)

Mannen van het spoor (II)

Marthe Englebert.

maandag 15 september 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

— Werkt gij ook ’s zondags?

— Soms, dat hangt af van de dienst. Over ’t algemeen gaat het er die dag rustiger aan toe, want er rijden minder treinen; dan gaan wij naar de uitwijksporen en verzekeren het onderhoud der rijtuigen.

Boven de controle die door de schouwers in alle belangrijke stations wordt uitgeoefend, ondergaan de rijtuigen, een volledig onderhoud, een zorgvuldige schoonmaak die ze weer volledig opknapt voor nieuwe kilometers door velden, bossen en steden.

— In de uitwijkbundel beproeven we dan tot in de puntjes de werking van de remmen, de automatische sluiting van de deuren, de elektrische installatie, enz.

— Daar is nog al wat kennis voor vereist, om dat allemaal te verifiëren!

Verbijsterd haalt hij de schouders op; ik geloof dat hij er zich nooit voordien rekenschap van gaf. Hij zat er ten andere niet op roemen, aangezien hij er prijs op stelt te preciseren:

— Ik doe alleen de kleine herstellingen, maar als het grotere herstellingen betreft of de herziening van een wagen, dan wordt die naar de werkplaats gestuurd waar bekwame technici hem onder handen nemen.

— Zijt gij geen technicus?

— Wij zijn vooral gewezen locomotief stokers, want dat beroep sterft uit sinds de dieselmotorwagen de oude stoomlocomotief verdringt. Sommigen onder ons, die uit de beroepsschool komen, worden schouwer na drie maanden scholing bij het spoor. Wij zijn allen zo wat gespecialiseerd in de herstellingen die op staande voet kunnen worden uitgevoerd.

Het station Brussel-Zuid, het belangrijkste van het land wat het aantal treinen betreft, telt 25 schouwers en drie hoofdwagenschouwers. Een beetje werktuigkundige, en bankwerker, en schrijnwerker en zeer handig doe-al, is de schouwer de verdienstelijke helper die door miljoenen reizigers het comfort van de trein en zijn totale veiligheid laat op prijs stellen.

Het is beklonken, wij gaan samen op weg. Mijn hart klopt wat sneller, maar daar ik ja zegde, leg ik mijn hand in de zijne en hij haalt mij tot hem op.

Die drie zeer steile treden sluiten alle twijfel uit: niemand heeft ooit gedacht dat eens een vrouw met hem aan boord zou komen. Nu ben ik er toch, dat is het voornaamste. En ja! de glazen bestuurdersafdeling biedt ruimschoots plaats; vóór mij rekt het spoor zich tot buiten de stad, en in mijn binnenste vind ik mijn metgezel een aardige man.

Mijn metgezel, wat zeg ik! de bestuurder van de dieselmotorwagen die ons beiden gaat meevoeren, en met ons ook enkele honderden, reeds comfortabel in hun afdeling gezeten reizigers.

De treinbestuurder, die eenzame

Toch sta ik hier heus niet om wat van de wereld te zien, maar wel om de handelingen van de treinbestuurder, die de sneltrein naar Duitsland moet voeren, te observeren.

Hij neemt plaats in de bestuurdersafdeling, bewerkt handels, drukt op pedalen en knoppen, draait aan kleppen. Graag vernam ik wat meer over wat hij juist uitricht, maar nu mag ik geen vragen stellen, want daardoor kan zijn aandacht worden afgeleid.

Daar vertrekken we al. Tegen de wand leunt een klapstoel; ik ga erop zitten, of liever ik klamp mij eraan vast, want de trein heeft reeds een flinke vaart genomen en ik wordt heen en weer geschommeld, met de regelmaat van een slinger, terwijl ik met de voeten om ijzeren staven geklemd, mijn notaboekje stevig in de linker- en een potlood in de rechterhand, aantekeningen maak die wel koortsgrafieken lijken.

We zijn reeds Zaventem voorbij en rijden in het open veld. Ik kuch, hij kijkt even terzijde.

— Mag ik u nu aanspreken? Ja. Vertel me dan eens sedert wanneer gij treinbestuurder zijt?

— Als kind droomde ik er reeds van. Ik heb in 1937 examen afgelegd en kwam in 1941 in dienst.

Hij heeft het hele land doorkruist, en kwam door alle stations in beide richtingen; hij houdt de seinen in het oog, scheert langs perrons, stopt, zet weer aan, brengt wel eens de nacht door in de slaapzaal van een verre stelplaats, hervat ’s anderendaags zijn dienst, voert de trein terug waar hij moet zijn, poetst zijn machine op wanneer ze niet naar zijn zin glanst, vertrekt weer, komt terug, herbegint.

Vertraging kost geld...

— Uw gezinsleven is voorzeker nogal ongeregeld?

— We hebben er zo goed als geen, antwoordt hij met licht spottende blik. Wij vertoeven haast meer bij onze machine dan bij onze vrouw.

Zijn machine! Die gaat een zeer snelle en soepele vaart. Hij spreekt mij toe zonder ooit de snelheidsmeter uit het oog te verliezen. Wij rijden een groen licht voorbij, nog een, een hele rij, en soms draait hij een knop.

— Ge punt?

— Heel juist! Zo lever ik het bewijs dat ik wel degelijk elk sein heb gezien en nageleefd. Ook de snelheid komt op de band en zo kan steeds worden gezien dat ik de hoogst toegelaten snelheid niet overschreed. Op deze lijn bedraagt de gemiddelde snelheid 110 en ik mag ze tot 140 opdrijven. Ik ben aansprakelijk voor gebeurlijke overdreven snelheid... evenals voor de minuten vertraging.

— Maar als u daar geen schuld aan hebt?

Hij spreekt, doch ik begrijp geen enkel woord, want de trein gaat juist een bocht in en gilt dat het me door merg en been gaat. Ik wacht tot ik mij weer vermand heb om mijn vraag te herhalen; hij herneemt zijn antwoord:

— Er is altijd iemand verantwoordelijk: dat kan de schouwer zijn die laattijdig de remproef kwam uitvoeren, waardoor we met vertraging moesten vertrekken, ofwel ik zelf die een slentergang ging.

— En als het mist, of ijzelt?

— Ja, dat kan natuurlijk niemand verhelpen.

— Vorig jaar, bij de terugkeer uit Aken, hebben de douanen ons bijna een uur te Herbesthal opgehouden. Ik denk dat de treinbestuurder er net als wij naar hunkerde weer te kunnen vertrekken. Wie krijgt de schuld voor dergelijke vertraging op de hals geschoven?

— De exploitatiedienst. Kan de treinbestuurder enkele minuten inhalen, dan wordt hij daarvoor, betaald.

— Die dag heeft hij er wis en zeker ingehaald. Ik kreeg daarbij de indruk dat ik nog nooit met zo’n snelle trein had gereisd.

“Een diesel stormt op ons af ; de bestuurders groeten elkaar...”

Ik vertel mijn onrust, mijn voldoening behouden op mijn bestemming te zijn gekomen; de treinbestuurder schiet in een lach, stelt me gerust, een beetje laat...

— Mijn collega zal vast en zeker de toegelaten snelheid niet hebben overschreden, doch eenvoudig de gemiddelde snelheid opgedreven; wanneer we met vertraging vertrekken, bereiken we soms 120 en zelfs 140 per uur; dat heeft hij voorzeker gedaan, en hij kon dat zonder risico.

Eens te meer hoor ik een spoorbediende zijn hoofdbekommernis belijden: de veiligheid. De treinbestuurder waakt er angstvallig over. Er bestaat nog een tweede garantie: alles werd ontworpen om bij de voerder elke neiging te voorkomen om de voorgeschreven perken te overschrijden; hij zal het niet aandurven een sein te negeren of de toegelaten snelheid te buiten te gaan, vermits de toestellen alles optekenen en hij aldus ter verantwoording zou worden geroepen.


Bron: Het Spoor, maart 1963