Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Spoorlandschappen (IX)

Spoorlandschappen (IX)

Vrij bewerkt naar “Paysages ferroviaires” van J. Delmelle.

maandag 24 november 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

IX. De aantrekkingskracht van het spoor.

De grote spoorwegboom, die in een andere eeuw wortel schoot, strekt krachtig zijn lange takken in alle richtingen. Hij heeft geleidelijk meer en meer mooie vruchten voortgebracht. Vruchten waarvan de pitten de stations zijn, alle stations, niet alleen die waarover al gesproken werd, maar ook de andere, de goederen-, de vormings- en de trieer stations, benevens de stelplaatsen, de locomotievendepots en de werkplaatsen. Over dat alles zullen we in het volgende hoofdstuk spreken.

De rol van de stations in de evolutie van steden en dorpen is beslissend geweest. Ze waren magneten, waarvan de aantrekkingskracht op de bevolkingen zeer groot was. Ze hebben rondom zich een gedeelte van de menselijke activiteit aangetrokken en vastgehouden. Ter illustratie van hun onweerstaanbare invloed, kan de lezer nog even een citaat herlezen uit het werk “Ode aan de Spoorweg” van Roger Gillard, dat wij reeds in ons eerste hoofdstuk aanhaalden.

Te Brussel begunstigt het Groendreefstation de uitbreiding van Laken en van Sint-Jans-Molenbeek. Het station Schaarbeek, gebouwd in 1839 aan de rand van Helmet en Monplaisir, aan het uiteinde van de Leeuwstraat (die toen liep tot aan de terreinen waar later de Anatole Francestraat zou worden aangelegd), werkt langzamerhand de expansie van de voorstad in de hand. Het Bogaardenstation beïnvloedt de inwendige structuur van de hoofdstad. Zijn verdwijning geeft o.a. aanleiding tot de aanleg van de Zuidstraat.

Ook het station Brussel-West doet rondom zich nieuwe wijken ontstaan. Elsene profiteert van de oprichting van het station Leopoldswijk in 1855. De terreinen gelegen in de omgeving van de nieuwe stations worden produktief gemaakt. De aanleg van een ordelijk wegennet naar de stad is nu mogelijk. De gemeenten Anderlecht en Sint-Gillis worden in hun groei geholpen door de opening van het nieuwe Zuidstation in 1869. Van die tijd af begint hun beslissende en definitieve gedaanteverwisseling tot voorsteden van Brussel. De spoorbaan van de kleine ring doet, ten oosten van de stad, verschillende plaatsen ontstaan. Het Noordstation versnelt de uitbreiding van Schaarbeek en laat tussen deze gemeente en de stad nieuwe wijken oprijzen. Dank zij de spoorweg en ook de buurtspoorwegen en de stadstrams, steekt de hoofdstad haar vangarmen in alle richtingen verder uit. Betrekkelijk verafgelegen gemeenten ondergaan, van op afstand, het Brussels dynamisme. Dit is o.a. het geval met Vilvoorde, Halle en, in mindere mate, met Waterloo, Wemmel, Scheut, Moortebeek, enz. In de laatste honderd jaar, schreef Louis Verniers in 1932, heeft de Brusselse agglomeratie zich in ruime mate ontwikkeld en verfraaid. Het oude stadsgedeelte, dat letterlijk van gedaante veranderde door de aanwas van de bevolking en door de steeds toenemende verbetering van de verkeersmiddelen, moest zijn oude wallen slopen en zich uitbreiden over de omliggende velden en weiden, waardoor de kleine dorpjes van zijn buitenwijken in een nieuwe stad werden herschapen.

Dit citaat zouden we kunnen illustreren met enkele duidelijk omlijnde voorbeelden. Laten we evenwel alleen dat van het Noordstation aanhalen. Van 1835 tot 1838 had het spoor 3 miljoen reizigers vervoerd, hetgeen de kapitalisten aanspoorde alle beschikbare terreinen te kopen gelegen tussen de Kruidtuin (de Tuin werd aangelegd in 1796 en de serres werden gebouwd in 1826 door Gineste) en de buitenwijken van Schaarbeek en Laken. Op 21 juni 1839 dienen de notaris Eliat, de groothandelaar Piérard, de architect Coppens (die de plannen van het Noordstation zal opmaken), de gebroeders Névraumont en andere eigenaars die tevens bedachtzame speculanten waren, een verzoek in bij de gemeenteraad van St.-Joost-ten-Node en andere betrokken gemeenten om nieuwe straten aan te leggen in de omgeving van de spoorlijn van de Groendreef, vooral tussen de Antwerpsesteenweg en het benedendeel van de Kruidtuin. De gemeenteraad van St.-Joost pleegt overleg met de regeringsautoriteiten. Op 15 juli verordent een Koninklijk Besluit — dat al verschillende maanden ter studie lag en waarvan sommigen reeds de inhoud kenden lang vóór het uitgevaardigd werd — de onteigening van 7 hectare terrein. Die 7 hectare weide- en tuingrond zullen aan de Staat worden afgestaan voor de aardige som van 400.000 goudfrank. Het bewuste Koninklijk Besluit decreteert bovendien de bouw van een nieuw station en de urbanisatie van zijn omgeving. Twee jaren gaan voorbij, tijdens welke besprekingen worden gehouden, plannen worden uitgestippeld en voorbereidende werkzaamheden worden uitgevoerd. Intussen, op 3 juli 1840, dat is meer dan een jaar vóór het leggen van de eerste steen van het eerste Noordstation, maakt de gemeenteraad van St.-Joost de voorwaarden bekend die de bouwers zullen moeten in acht nemen, omdat men een homogeen en monumentaal uitzicht wil geven aan de gebouwen die het plein vóór het station zullen omringen (dit plein zal achtereenvolgens Locquenghien-, Natiën- en Karel Rogierplein worden genoemd). Die bezorgdheid openbaarde zich in verschillende omstandigheden, schreef Yvonne du Jacquier, de huidige archivaresse van St.-Joost-ten-Node, bijvoordeeld toen een zekere Van Buggenhout de toelating vroeg om aan de voet van de Kruidtuin een kraam te installeren voor de verkoop van peperkoek. De Raad verwierp dit verzoek, omdat hij niet wilde schaden aan het belang dat de Staat hechtte aan het nieuwe station. Daarentegen werden tijdelijke toelatingen verstrekt aan organisators van schouwspelen. Het treffen van beslissingen over die kwesties verliep niet zonder discussies en aarzelingen. Zoals ook nu nog, dobberden toen de plaatselijke autoriteiten tussen de vrees het plein te ontsieren en de angst het leven en beweging te ontzeggen. Op 27 september 1841 wordt de eerste steen van het — nu verdwenen — Noordstation gelegd. Het werkterrein beslaat de plaats waar vroeger het Huis van de Pestlijders stond, dat in 1618 buiten de stadsmuren was gebouwd, in de XVIIIe eeuw werd verlaten en nadien was ingestort. Het strekt zich uit te midden van brandnetels, stinkende gouwen, speenkruid, pinksterbloemen, sleutelbloemen, spinazie, rapen en prei. Hier en daar staat een gebouw. Langs een smalle weg is een cabaret gelegen met het uithangbord “De Hel”. Men schenkt er jenever en faro. Wat verder verrijzen meerdere kleine hoeven. Enkele nogal gezellige herbergen hebben zich genesteld in de omgeving van de Antwerpsesteenweg, nl. de Volks-, Zangers- en Harmoniestraat. In 1841, op het ogenblik dat de voorafgaande grondwerken worden ondernomen, begint men met de aanleg van het plein. Daartoe neemt men van de Kruidtuin een stuk van 47 are af. Rondom het plein plant men Italiaanse populieren. Weldra wordt, volgens het plan ontworpen door het departement van Openbare Werken van de Staat, een aanvang genomen met het doortrekken van de Brabant-, Vooruitgang-, Markt-, Kruisvaarten-, Zerezo-, Planten-, Névraumont- en Sint-Lazarusstraat. Reeds in 1847 zijn die straten bijna volledig afgezet met hoge mooie huizen. Hotels voor reizigers worden gebouwd bezijden het plein en tegenover de ringlanen die, in die tijd, nog smalle wegen tussen twee rijen bomen zijn. Ondertussen hebben de gebroeders Semet, in 1846, nabij de Marktstraat, een gasfabriek opgericht. Kort daarna wordt de eerste openbare verlichting in gebruik genomen. Enkele gaslantaarnen — een tiental — verlichten de omgeving van het station. Tegenover het station, aan de andere kant van de laan, opent men het gedeelte van de Nieuwstraat gelegen tussen het plein en de Blekerij straat. Tot dan toe waren daar alleen weiden, waar het linnen te drogen en te bleken werd gelegd, De reiziger die uit het station kwam, zag, nadat hij de tolhekken voorbij was — die nog steeds de stad van haar buitenwijken scheidde — een stadsdeel dat veel verschilde van dit van nu. De Zenne die nabij het Noordstation kronkelde en de Kruisvaartenstraat doorsneed, schreef Louis Quiévreux, vervolgde haar tocht in open lucht door de stad, vloeide langs de Bruidsstraat, passeerde onder de Karperbrug nabij de plaats waar nu de Beurs staat, bracht molens in beweging, ontving het afvalwater van fabrieken, verschafte het nodige vocht aan de brouwerij van de uitstekende Brusselse geuzelambiek, bespoelde de heipalen van een kapel, liep door twee sluizen, de Grote en de Kleine...


Bron: Het Spoor, april 1964