Homepagina > Het Spoor > Maatschappij > De tiende verjaring van Eurofima

De tiende verjaring van Eurofima

R. Joosen, Secretaris van de Beheerraad van Eurofima.

maandag 8 december 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

De ondertekening van het Verdrag van Rome op 25 maart 1957 heeft het begin van een nieuw tijdperk ingeluid, dat van de economische, sociale en financiële éénwording van klein Europa. In artikel 3 bepaalt het verdrag de instelling van een gemeenschappelijke politiek op verschillende gebieden o.m. op ’t stuk van het vervoer.

De Europese spoorwegen hadden de instelling van de Gemeenschap door de zes landen nochtans niet afgewacht om hun inspanningen samen te bundelen met het oog op een doorgedreven integratie zowel in de sectoren van de exploitatie als op technisch gebied. Aldus hebben de netten bestendig naar een betere aanpassing van het gemeenschappelijk te gebruiken materieel gezocht: de elektrische locomotieven en motorstellen voor verschillende stroomspanningen zijn daarvan een sprekend voorbeeld.

160.022

In diezelfde geest van Europese integratie had de Internationale Spoorwegunie (U.I.C.) op initiatief van de heer Armand, tijdens de jaren 1950-1952, de mogelijkheid van een internationale financieringsmethode voor de aankoop van materieel ter studie gelegd.

Na onderzoek van verschillende ontwerpen werd overeengekomen de formule van de “equipment trust” die in de Verenigde Staten van Amerika ten gunste van de spoorwegen werd toegepast aan te nemen. Volgens die formule betaalt het net dat een bestelling van materieel plaatst, een deel — in het algemeen 15 tot 20 % — van de bedongen prijs en wendt zich voor de financiering van het saldo tot een gespecialiseerd organisme, de “trustee”. Deze laatste wordt eigenaar van het materieel dat hij financiert en stelt het gedurende een bepaalde periode, in de meeste gevallen een vijftiental jaren, ter beschikking van het net tegen betaling van annuïteiten, die de delging van het kapitaal en de interesten omvatten. Het net gaat de verbintenis aan het materieel te onderhouden en te herstellen, ook het te vervangen ingeval het vernield wordt. Bij het verstrijken van de termijn wordt het er eigenaar van.

De spoorwegen beslisten een Europese vennootschap voor de financiering van rollend materieel op te richten, die de rol van “trustee” zou spelen, en vroegen daarvoor de steun van de Europese Conferentie van de Ministers van Vervoer. In oktober 1955 keurde deze Conferentie een internationale overeenkomst goed, waarbij ruime regeringswaarborgen vastgesteld waren, die de nieuwe maatschappij moesten in staat stellen met de grootste kans op welslagen op de kapitaalmarkt leningen aan te gaan.

De oprichting van de Europese Maatschappij voor de Financiering van Spoorwegmaterieel “Eurofima”, waaraan veertien netten deelnamen, had plaats te Bazel op 20 november 1956. De duur ervan werd op 50 jaar vastgesteld.

Haar kapitaal bedraagt thans 100 miljoen Zwitserse frank; het is verdeeld in 10.000 aandelen waarop door zestien netten werd ingeschreven, en waarvan er 1.100 aan de N.M.B.S. toebehoren.

De statuten bepalen dat Eurofima tot doel heeft aan de spoorwegadministraties of spoorwegorganismen, tegen de gunstigst mogelijke voorwaarden, materieel van een genormaliseerd type of voor genormaliseerde prestaties te bezorgen. Daarvoor wendt ze haar eigen kapitaal aan en tracht in de tweede plaats de nodige financiële middelen te bekomen door leningen aan te gaan. De maatschappij investeert de fondsen die ze zich aldus aanschaft in rollend materieel overeenkomstig de behoeften die haar door de netten worden medegedeeld. Als eigenares van het materieel verhuurt ze het aan spoorwegadministraties of spoorwegorganismen, in het algemeen op grond van zogenaamde huur-koopcontracten waarvan de duur in beginsel overeenkomt met die van de lening.

Het bedrag van de jaarlijkse huur bevat een hoofddeel dat Eurofima moet in staat stellen de lasten van de financieringsinkomsten te dekken, terwijl het aanvullend deel bestemd is om bij te dragen in de werkingskosten van de Maatschappij, in de bezoldiging van haar kapitaal en in de aanleg van reserves. Dat aanvullend deel, oorspronkelijk op 1/2 % vastgesteld, werd reeds van 1960 af, o.m. dank zij haar geringe algemene onkosten, tot 1/4 % verminderd en in sommige gevallen zelfs tot 1/8 % beperkt.

De spoorwegadministraties kunnen aldus nieuw rollend materieel aankopen zonder aanvankelijk aanzienlijke uitgaven te moeten doen.

Ter gelegenheid van de tiende verjaring van haar oprichting, die Eurofima op 22 november jl. heeft herdacht, moet men zich afvragen of ze haar eerste oogmerken heeft bereikt, of ze tot nog toe werkelijk de verwachtingen die haar promotoren in haar hadden gesteld, heeft ingelost.

In een boekje dat ze zo pas publiceerde, antwoordt haar eminente voorzitter, de heer De Vos, bevestigend: de bestendige ontwikkeling van haar financiële operaties en de geregelde aangroei van haar zakencijfer tonen het welslagen van haar ondernemingen aan.

De bijdragen van Eurofima in de financiering van materieel belopen inderdaad reeds meer dan 11 miljard Belgische frank. Het betreft zowel wagens, rijtuigen en elektrische stellen als diesellocomotieven en elektrische locomotieven. De diesellocomotieven vertegenwoordigen, in kapitaal, veruit de belangrijkste post, wat verklaard wordt door het feit dat al de netten er zich op toeleggen zo spoedig mogelijk de stoomlocomotieven te vervangen door moderne tractiemiddelen, waarvan de exploitatiekosten veel geringer zijn.

De financieringen ten gunste van de N.M.B.S, hadden betrekking op de volgende voertuigen:

  • 87 diesellocomotieven, waarvan 30 met groot vermogen;
  • 8 elektrische locomotieven voor vier systemen van 3.800 pk;
  • 2 elektrische locomotieven van 2.860 pk en 2 elektrische motorstellen;
  • 16 reizigersrijtuigen;
  • 860 stortwagens, waarvan 150 met oprolbaar dak;
  • 100 koelwagens;
  • 396 platte wagens.

De looptijd van de contracten verschilt; de contracten die gefinancierd werden dank zij door Eurofima op lange termijn uitgeschreven leningen, hebben gemiddeld een duur van 17 tot 20 jaar. Tot in 1963 was de rentevoet van die leningen nominaal 4,50 - 4,75 %, wat veel lager is dan de rentevoeten die op dezelfde tijdstippen in ons land werden toegepast.

Sedertdien stegen de kosten van leningen regelmatig; Eurofima heeft niettemin steeds zeer redelijke percentages bekomen.

Die gunstige voorwaarden zijn grotendeels te danken aan de talrijke garanties die de maatschappij, luidens de oprichtingsakten, aan de geldschieters kan bieden:

  • de reële garantie die voor elke operatie verschaft wordt door het gefinancierd materieel, dat eigen dom is van de maatschappij;
  • het kapitaal en de reserves die samen thans ongeveer 105 miljoen Zwitserse frank bedragen;
  • de bijzondere garantie voor de goede uitvoering der financieringscontracten, gegeven door de aandeelhouders naar rato van hun aandeel in het kapitaal;
  • de garantie verleend door de Staten van de betrokken administraties die aandeelhouder zijn, voor al de verbintenissen die deze tegenover Eurofima hebben aangegaan.

Het dient erkend te worden dat de maatschappij zich tot nog toe ofwel door openbare of particuliere leningen, ofwel door bankkredieten, slechts in vijf landen fondsen heeft kunnen aanschaffen: allereerst, en in zeer ruime mate, in Zwitserland, vervolgens in Nederland, Duitsland, de Verenigde Staten van Amerika en Oostenrijk.

Er mag worden verwacht dat, naargelang de slagbomen zullen kunnen opgeheven worden die thans de uitgifte van leningen in andere landen beletten, Eurofima haar arbeidsveld zal kunnen uitbreiden en in nog ruimere mate de spoorwegen zal kunnen helpen om de vervanging van hun versleten of verouderd materieel door moderne voertuigen voort te zetten, wat een noodzakelijke voorwaarde is om de toekomst van het spoor veilig te stellen.


Bron: Het Spoor, december 1966