Homepagina > Het Spoor > Personeel > Beroepen bij het Spoor > Beroepen bij het Spoor (2): stukje over Jef

Beroepen bij het Spoor (2): stukje over Jef

Raymond Rombout.

woensdag 11 november 2009, door Rixke

 Antwerpen-DS, kwart voor acht.

Horen en zien vergaan. Niemand besteedt ook maar de geringste aandacht aan mij. Blauwkielen benen van links naar rechts of worstelen aan een klein vierkant tafelvakje met onwillige papieren.

  • „Allé-yup, mannekes, komaan hé!” sneert een opperblauwkiel terwijl hij driftig in zijn handen klapt. Die heeft ongetwijfeld zijn strepen reeds verdiend.

Ik baan mij een weg naar een belendend bureau.

  • „Wie ? Oh, u bent de man van Het Spoor? Dat is ’m, kijk!”.
  • „Dag, ik ben de man van Het Spoor”.
  • „Ook dag. De Jef, je chauffeur voor vandaag”.

Jef glimlacht en monstert mij héél even, wipt dan vingervlug weer naar zijn vrachtbrievenstapel.

  • „Is dat allemaal voor vandaag?” vraag ik eerbiedig.
  • „Yup, vroeg thuis zijn misschien?”
  • „Eh... in principe volg ik je de hele dag in al wat je doet”.
  • „De héle dag?” Nu is het zijn beurt om ongelovig te kijken. Monkelt even, staat dan plots recht.
  • „Ga je mee?”
  • „Yup, ik kom”.

Chauffeurstaal lijkt mij helemaal niet zo moeilijk, ik voel mij al een halve echte.

 Half negen op de kade.

Jef stelt de tachometer in. De stille kracht van de alwetende. Iedereen laadt zijn vrachtwagen en dat lijkt weer niet in alle stilte te kunnen. Opperkiel zoeft voorbij zijn manschappen.

  • „Komaan Mannekes, het moest al weg zijn”.

Jef laadt onverstoord in. Ik kijk rustig toe. Iedereen moet doen waar hij goed in is, vind ik, en Jef is een kei in inladen. Dat zie ik zo. Neen, ik lach daarmee niet. Inladen vraagt beredenering en vakmanschap. Het is hier dat de toer vorm krijgt. Ik overschouw de pakjeszee: grote, dikke, kleine, alles zit erbij. En ze kijken allemaal naar mij. Met het wit-rode etiket op het front lijkt het wel een Antwerpse pakjesepidemie.

Jef wordt door zijn kameraden niet gespaard. Opmerkingen over mijn aanwezigheid of over de kiel van Jef zijn niet uit de lucht. Ik begrijp dat niet goed. Die kiel lijkt me gloednieuw en zéér proper. Ik zie absoluut niks mis aan de kiel van Jef.

  • „En wie is die mijnheer?” vraagt een opper-zonder-kiel.
  • „De man van Het Spoor”, snelt Jef mij ter hulp.
  • „Oh!” In diens ogen zie ik het respect razendsnel groeien. In het land van Kuifje blijft een reporter een populair mens.

 Half tien aan de pomp.

  • „Nen nieuwe, Jef?”
  • „Nee. Het Spoor. Rijdt mee”.

De man aan de pomp leest Het Spoor blijkbaar niet erg goed, want Jef en ik krijgen zijn omstandige visie over een eigenaardige moord in Aalst. Jef pleit onschuldig maar vlucht niettemin hals over kop. Ik klamp aan.

Kwart voor. We rijden toer 314 binnen.

  • „Da’s een stadstoer,”legt Jef uit. " De Van Rijswijcklaan en de Abdijstraat vooral. Maar in de loop van de tijd zijn daar heel wat stukjes bijgekomen.
  • „Door afschaffingen?”
  • „Yup. De privé knabbelt aan de koek”.
  • „Zullen de Spoorwegen nog iets overhouden?”
  • „Ik denk het wel. De privé kan niet alle omstandigheden aan. Voor hen is het rendement belangrijker dan de service. Even naar het eerste daar”. Jef heeft de karwei in minder dan een minuut geklaard.
  • „Da’s vlug!” prijs ik hem.
  • „Drie minuten per pak, in principe”, verklaart hij.
  • „Da’s weinig”.
  • „Goed dat sommige klanten meer dan één pak bestellen. Zoals hier”. We staan voor een nogal gekend Antwerps telefoonbedrijf. Jef laadt een gans palet uit. Ik maak wat foto’s van Jef, Iemand ziet dat en grijpt onmiddellijk naar de telefoon. Signalisatie van industriële spionage, denk ik. Ik verwacht elk ogenblik een politie-escorte.

 Half elf.

De Abdijstraat is de winkelstraat van het Kiel. Als een pinguïn op vier wielen behandelt Jef de straat strookjesgewijs.

  • „We hebben vandaag geluk met parkeren”.

Er is inderdaad overal een plaatsje vrij.

  • „Geen last van parkeerbonnen ?”
  • „Niet op deze toer. In de binnenstad is dat veel erger”.

Ik knik instemmend. Kriekemans is een nationale beroemdheid.

  • „En die boetes moeten we zelf betalen. Hoewel we op schriftelijke aanvraag tot zeventig procent amnestie krijgen”.

Reductie op parkeerbons? Ik neem akte van de procedure. Jef brengt twee fonduesets, een karton spuitbussen, een serie Jesse James, een voorraad plastiekjuwelen en een rol gordijn aan de man. Jef houdt de ***es met zijn klanten hecht, zover is duidelijk. Jef is de Sinterklaas van de Spoorweg.

  • „Je had gisteren moeten komen”, zegt hij plots lakoniek wanneer hij zich voor de zoveelste keer in zijn cabine hijst.
  • „Net wat ik dacht”, antwoord ik, mijn talent kennende om steeds op het verkeerde ogenblik te verschijnen.
  • "Gisteren werden twee dozen bouwblokjes uit de wagen gestolen.

We hebben er uren werk mee gehad. Wie doet nu zoiets? „-*” Een architect in kinderschoenen?" probeer ik, maar Jef kan er niet mee lachen.

 Twaalf.

Het provinciegebouw aan het ***rtpark. Jef is boven, de parkeerwachter komt naar mij toe.

  • „Blijf je hier lang staan?” wil hij weten.
  • „Ik vermoed van niet”, ik denk er niet aan om een grapje te maken.
  • „Van mij mag dat af, hoor. Het is helemaal niet verplicht”.

Hij wijst naar de knipperlichten. Dankbaar voor zoveel ongevraagde vrijgevigheid voel ik me ongemakkelijk door aan de collegiale wenk niet te kunnen voldoen.

  • „Het zijn de lichten van Jef”, verklaar ik hem.
  • „Aha!” balkt de parkeerwachter, die Jef goed blijkt te kennen, want hij maakt meteen rechtsomkeer. Jef is op zijn terrein duidelijk een autoriteit die ontzag inboezemt.

 Half één.

  • „Nog geen honger ?” vraagt Jef.
  • „’t Gaat,”lieg ik. „Jij zegt het maar”.

Onder geen beding wil ik de gebeurtenissen een persoonlijke wending geven.

  • „Nog drie dan, goed?”
  • „Yup!”
  • „Waar ben je begonnen, Jef?”vraag ik, als we zo rond enen wat rustiger zitten.
  • „Bij Thurn en Taxis. Moest de tweede dag al met zo’n hoop brieven op de baan”. Jef houdt een stukje lucht tussen beide handen. Ik fluit bewonderend. „’t Was pompen of verzuipen, jong”.

Jef mijmert heel even.

  • „Maar da’s lang geleden”.
  • „Doe je’t graag?”
  • „Zeker weten, ’t is erg zelfstandig werken. Hoewel ik deze toer al tien jaar doe, is het alle dagen weer anders. Je komt tussen de mensen en je beleeft alle dagen iets nieuw, Kijk, vandaag ben jij d’r bij”. Vier volzinnen van Jef na mekaar: hij wordt zowaar lyrisch! Hij lijkt mijn gedachten te raden, want één „yup” later zitten we alweer in de cabine.

 Half twee.

Over de namiddag kan ik kort zijn: die was kort.

Jef stopt en schakelt en springt en loopt dat het een lieve lust is. Pakje hier, pakje daar. Ik word moe van ernaar te kijken.

  • „Daarboven hangt de deken uit”, wijst hij. „Moet iets ophalen”.

Hup Jef, mét schepperke. Jef is een meester-afhaler. Geen deken ontgaat hem.

De Amerikalei en de Britse lei worden zo stelselmatig afgewerkt.

Bij 16 dozen voor de politierechtbank steek ik een handje toe.

’t Slecht geweten waarschijnlijk. Kwart voor vier rijdt Jef DS weer binnen.

  • „Al gedaan?” vraag ik schaapachtig.
  • „’t Ging rap vandaag, da’s waar”.

We hebben inderdaad geen enkel oponthoud gekend. Jef vult zijn routingblad in, neemt de tachoschijf mee. Nog aflossen en de afwezigheden behandelen. Dan kassa.

 Kassa, half vijf.

  • „Is ’t gegaan, Jef?” vraagt Opperkiel met een knik in mijn richting,
  • „Yup, ’t is nen brave”.
  • „Goed voor hem”, monkelt Opperkiel, die helemaal niet overtuigd lijkt. Plots richt hij zich in zijn volle lengte op, draait zich naar mij en wiebelt met een gespierde wijsvinger onder mijn neus.
  • „Allé Manneke, een schoon stukske schrijven over onze Jef, hé!”
  • „Komt voor mekaar, mijnheer”. Ik ben danig onder de indruk. Opperkiel lijkt me dodelijker dan de dead-line. Het stukje is nu klaar en ik weet dat Opperkiel dat zal vergeten zijn. Hoop ik toch.

En Jef, is het een schoon stukske?

Jef is een man van weinig woorden. Maar ik weet dat hij zal glimlachen.

En misschien, misschien zal hij iets zeggen. Niet veel.

  • „Yup” zal hij zeggen. Chauffeurs zijn groot in korte gedachten en halve woorden. Zij zijn de stenografen van de baan.

Bron: Het Spoor, juli 1990