Homepagina > Het Spoor > Geschiedenis > Afstappen en duwen

Afstappen en duwen

Lucien Rossignon.

zaterdag 4 november 2023, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Vijfentwintig jaar geleden

Het leven lijkt wel een tragi-comedie. Zo hebben wij tijdens de uittocht van 1940 angstwekkende momenten beleefd en ons bij diezelfde gelegenheid ook wel eens kostelijk geamuseerd.

De onheilvolle 10 mei van dat rampzalige jaar 1940 had ons op brutale wijze aan onze gewone doening ontrukt. Negen dagen later stonden wij in Gascogne, dat is ongeveer 800 kilometer van ons geboorteland.

De trein had ons opgepikt in de omgeving van Valenciennes. Daarna ging het met horten en stoten naar het zonnige Zuiden.

Wij waren een troep vluchtelingen, gekweld door de onzekerheid en door de honger. Wanneer de trein in de omgeving van een gehucht of van een blok hoeven stopte, togen wij op zoek naar een glas water, een ei, een of andere vrucht, een beetje melk voor de kleintjes die ons droevige avontuur onvermijdelijk moesten delen. Er waren altijd brave mensen die gaven, deelden. Vrouwen weenden terwijl zij ons ondervroegen. God zegene hen!

Te Montdidier had ik zo wat twintig bakkerijen afgelopen. Tevergeefs, helaas, want het brood was erg schaars geworden. Duizenden vluchtelingen, van diverse herkomst, waren ons hier immers voorafgegaan. Ten einde raad was ik, op goed geluk af, bij een particulier gaan aankloppen. De oude man met witte baard en witte haren die in de deuropening verscheen, had helemaal geen uitleg nodig en stopte mij een pas begonnen brood in de handen. „Daar, jongeman! Eet, en dat God ons voor de gesel van de oorlog behoede!” Nooit zal ik dat edele gebaar vergeten.

Op een stralende namiddag bereikten wij Limoges. Wij werden er vergast op wijn en andere dranken, chocolade, vruchten en broodjes! Lieve hemel, wat een festijn! Daarna liep onze reisweg verder naar Cahors, waar er ons eveneens een ruime ravitaillering wachtte.

Heus, het leven werd opnieuw draaglijk en mooi. Je wordt het vlug weer gewoon. Ergens in Limousin of Corrèze had een rij schilderachtige viaducten het niet moeilijk om de bewondering van een trein uitzonderlijke toeristen te boeien. De dag deemsterde, helaas, al te vroeg weg. Het werd donker en meteen verdween het betoverende landschap in een onpeilbare duisternis. Even later vielen we allen in een diepe verkwikkende slaap. Bij het ochtenkrieken stond onze trein, die een hele week door het luchtalarm en de bombardementen gelaveerd had, plots stokstil. Waar, hoe, waarom ? Niemand wist het precies. Ik hoorde een zonderlinge taal, rangeerbevelen, doorspekt met klinkende krachttermen. Dat maakte me nieuwsgierig. En toen het volop morgen was, wisten wij dat wij te Castelsarrasin waren, een hoofdplaatsje van Tarn-et-Garonne. Onnodig te zeggen dat in dergelijke omstandigheden elke opschik tot het hoogstnodige beperkt bleef.

Het allerlaatste traject van onze grote reis zou op een vrij koddige wijze eindigen.

Met het oog op onze herberging in de omliggende dorpen stuurde men ons in de richting van Beaumont de Lomagne, waar het spoor doodliep. Ondertussen moest de locomotief vervangen worden, en de trein was lang en zwaar, zwaar van de schamele bezittingen die wij inderhaast voor de aanrukkende vijand hadden meegenomen.

Nu lag er tussen Castelsarrasin en Beaumont een sterke helling, en dat was, in ons geval, een flinke handicap. Het verroeste, pufferige, ouderwetse locomotief je, tufte ijverig en de trein rekte zich op het tempo van zijn sukkelachtig sleep-tuig... Plots kwamen wij aan de voet van een steil stukje spoorbaan. „Puf, puf”, zuchtte de machine; ze spuwde vuur en vlam, deinsde achteruit, poogde twintigmaal vruchteloos. De toestand scheen hachelijk. Op dat kritieke ogenblik sprak iemand de wijze woorden van afstappen, afstappen om de trein lichter te maken en hem daarna des te beter te kunnen... voortduwen.

Foto A. Rossignon.

Met vereende krachten zetten de mannen zich schrap, onder het gescherts en de lachlust van de vrouwen die nieuwsgierig aan de open vensters en deuren der rijtuigen waren blijven staan.

En het mirakel gebeurde: de trein klom. Het monster met de duizend ogen, met de duizend poten, gehoorzaamde gewillig aan het legioen dwergen. Wordt er niet gezegd dat het geloof bergen kan verzetten?

Geen wonder dat de brave Gasconjers, van op de hoogte van hun tuinen, dat alles met verbazing bekeken en er reuzepret aan beleefden.

De trein, de zonderlinge trein bereikte de hoogvlakte. Trots als pauwen en stralend van zelfvoldaanheid onder de toejuichingen van onze vrouwelijke reisgezellen gingen wij weer onze plaatsen innemen. Beaumont zou ons op hartelijke wijze ontvangen, met zijn stralende zon, zijn palmbomen, zijn bloeiende rozen, zijn uitbundige meisjes die op hun zondags waren uitgedost om ons, bedelvolk, te verwelkomen.

Tot daar, zeer geachte vrienden, het grillige verhaal van de avontuurlijke tocht van de trein die wij waarlijk hebben voortgeduwd in het Zuiden, op een meidag in 1940, terwijl in het Noorden alles op stelten stond en de oorlog zijn dolle gang ging.


Bron: Het Spoor, mei 1965