Homepagina > Het Spoor > Voor een gezonde vervoerpolitiek
Voor een gezonde vervoerpolitiek
L. Lataire, Directeur-Generaal van de N.M.B.S.
dinsdag 16 juli 2024, door
Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]
De wegvervoerders betalen slechts een gedeelte van de kosten voor investering en onderhoud van de infrastructuur. Het vervoer over de waterweg draagt praktisch geen kosten voor infrastructuur, en de geringe tolgelden volstaan niet, zelfs niet op de kanalen met zeer dicht verkeer, om de helft van de exploitatiekosten te dekken. Het is bijgevolg niet te verwonderen dat de autoriteiten van de Gemeenschappelijke Markt op dit gebied een gelijke behandeling voor de verschillende vervoermiddelen geëist hebben, vooraleer regels uit te vaardigen die moeten leiden tot de invoering van een gezonde vervoerpolitiek in de landen van de Gemeenschappelijk Markt.
De regering heeft trouwens de gegrondheid van deze hervorming toegegeven, aangezien de heer Minister van Verkeerswezen zich, in de uiteenzetting over de begroting van het Ministerie van Verkeerswezen voor 1967, als volgt uitgelaten heeft:
„Er dient nochtans te worden onderstreept dat de vervoerprestaties moeten worden uitgevoerd niet alleen tegen de laagste kostprijs, maar eveneens tegen de werkelijke kostprijs voor de gemeenschap. Dit veronderstelt dat de kostprijs van al de vervoermiddelen op dezelfde manier zou worden vastgesteld en berekend, met andere woorden, dat er, boven de exploitatiekosten die rechtstreeks aangerekend moeten worden aan elk vervoermiddel, rekening zou worden gehouden met de huidige kosten die door de gemeenschap worden gedragen, namelijk de infrastructuurkosten. Inderdaad, het is maar wanneer men over de werkelijke kostprijs zal beschikken, dat de vraag inzake vervoer zal kunnen worden georiënteerd naar dat vervoermiddel dat, rekening houdend met de kwaliteit van de aangeboden dienst, het vervoer verzekert tegen de laagste prijs.”
In afwachting dat een beslissing ter zake wordt genomen, beschuldigen de concurrerende vervoerders de spoorwegen ervan het vervoer te verzekeren tegen te lage prijs, ten koste van de belastingbetalers, dan wanneer zij nooit spreken over de geweldige verhoging van de openbare schuld (42 miljard voorzien voor 1968), waarin de miljarden verscholen zitten die de Staat elk jaar te hunnen voordele uitgeeft onder vorm van leningen voor de infrastructuren, gratis te hunner beschikking gesteld (geval van de waterlopen) of onvoldoende betaald (wat betreft de wegen).

Tot staving van deze laatste vaststelling citeren wij de studie van de h. J. Denduyver, doctor in de economische wetenschappen, gehecht aan de Gentse Universiteit, waarin wordt vastgesteld dat, rekening houdend met al de belastingen betaald door de diesel-vrachtwagens, deze vervoermiddelen in 1962 een jaarlijks tekort in de kosten van infrastructuur van de wegenis nalieten van 13.000 fr. voor een vrachtwagen van 6 t en van 45.000 fr. voor een vrachtwagen met aanhangwagen van 15 t.
Uit dit alles blijkt dat de weg en vooral de waterweg rijkelijk worden gesubsidieerd door de Staat, en dat het dan ook logisch is dat de spoorwegen van een gelijkaardige maatregel zouden profiteren in het kader van de normalisering van de rekeningen, normalisering die de gelijke behandeling met al de andere vervoermiddelen moet verwezenlijken. Zulke gelijkschakeling is volgens het oordeel van de E.E.G. en ook van onze regering, noodzakelijk om het vervoer op de economisch voordeligste wijze voor de gemeenschap te organiseren.
Bron: Het Spoor, maart 1968