Homepagina > Het Spoor > Infrastructuur > Nieuwe stookplaats van Mechelen
Nieuwe stookplaats van Mechelen
J.P. Everaerts.
donderdag 21 november 2024, door
Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]
De stoom heeft zijn tijd gehad, beweerden voortvarende vernieuwers maar ze dwaalden, want de grootste werkplaats van ons net werd zo pas opnieuw uitgerust met een verwarmingssysteem dat, voor industriële installaties, zijn onbetwiste degelijkheid blijft bewijzen. Dank zij de centrale produktie van stoom, kunnen thans afvalbrandstoffen gestookt worden die, hoewel ze uiterst goedkoop zijn, slechts rendabel zijn als ze gebruikt worden voor verwarmingsinstallaties die een belangrijk vermogen moeten ontwikkelen.
En dat bleek wel degelijk het geval te zijn in Mechelen. Inderdaad, de stookuitrusting die tijdens de laatste oorlog vernield werd, was voorlopig vervangen door een indrukwekkend stel oude stoomketels van locomotieven die er als een soort bezienswaardigheid beland waren. Een veertigtal kloeke spoormannen losten elkaar in ploeg verband af om hun vraat zucht te verzadigen en ze te omringen met de zorgen die hun eerbiedwaardige ouderdom vereiste.

Die vreedzame monsters loosden een dichte, zwarte rookwolk en braakten af en toe, als wilden ze de traditie in ere houden, zoiets als een vlam die glinsterde van roodgloeiend as; ze leverden ook stoom. „Een vuur om van te blozen...”, aldus de weinig enthousiaste uitspraak van een hoogwaardigheidsbekleder die erop stond dat dit museum verdween. En de koe werd bij de horens gepakt, bij wijze van spreken natuurlijk, vermits iedere gelijkenis met de bestaande toestand uiteraard mank loopt. Na enkele proefnemingen werd er een definitief plan uitgewerkt; een stroom van nieuwe ideeën sleurde het puin in zijn vaart mee, zodat er een begin kon worden gemaakt met het optrekken van een nieuw gebouw.

Met Kerstmis 1967 arriveert dan, op een rijtje, een olifantenvierling die dit nieuwe gebouw zal bevolken; het waren de stoomketels. Daarna volgden nog andere machines maar ik kan je verzekeren dat de show gestolen werd door een enorme horizontale cilinder met dom, die een zonderlinge gelijkenis vertoonde met een duikboot, wat zijn installatie in de kelder als het ware vanzelfsprekend maakte. Maar neen, dit „ongelikte beest” verkoos de hogere sferen, precies onder de nok van het dak! Een zonderlinge bokkesprong van de techniek, als je het mij vraagt!

Een weinig verder kon je eveneens reusachtige reservoirs bemerken, die deden denken aan hoge hoeden welke daar klaargelegd waren voor, Joost mag weten, welke goocheltoer: zouden er konijnen uit te voorschijn komen! Wat dacht je wel! giraffen...

En zie, daar kwam de grote dag: toen alles netjes klaargestoomd was, hadden stoutmoedige avonturiers voldoende lef om dit geheel aan te steken! En je kunt me geloven of niet, maar er kwam stoom uit! Een schier smetteloze rook...

Nu moet je wel weten dat de voor deze gelegenheid uitgewerkte branders, afgeleid waren van eenheden met hoge prestaties, die gebruikt worden in de elektrische centrales, en dat de overige uitrusting volgens het zelfde patroon geselecteerd werd.

Voor hen, die van cijfers houden, citeren we graag enkele waarden: het nuttige topvermogen bedraagt 28 miljoen kcal/u., wat overeenkomt, bij een druk van 12 kg/cm², met een nuttig waterdebiet van ongeveer 50 m³/u-, waarvan ± 70 % terugkeert onder vorm van condensaten, en 30 % geleverd wordt door het aanvullend water dat zorgvuldig gezuiverd en geconditioneerd wordt.
De gestockeerde stookolie, die een temperatuur van 60 tot 80° C heeft, wordt, vóór haar verbranding, voorverwarmd tot 115° C: het is extra zware „Bunker C” (bij normale temperatuur is ze vrijwel niet vloeibaar). Het rendement van deze verwarmingsinstallaties bedraagt 89 %.

Heel de werking wordt gecontroleerd door manostaten en enkele geprogrammeerde relais die ondergebracht zijn in een elektrische kast die voorzien is van een optisch bord.

De balans van de zaak! Ze is positief. En mocht de centrale, over zes jaar, „toevallig” door een nieuw bombardement met de grond gelijk gemaakt worden, dan zouden we even ver staan als vroeger, vermits alles intussen geamortisseerd zou zijn door de besparing van arbeidskrachten en de lage prijs van de brandstof.

We willen evenwel geen zwartkijkers zijn: elke ontwerper hoopt immers dat zijn geesteskind een lang leven beschoren is; bovendien mogen we er wellicht terecht op vertrouwen dat de mens in al zijn wijsheid op zekere dag een middel zal vinden om de oorlog uit de wereld te bannen.
Bron: Het Spoor, augustus 1969