Homepagina > Het Spoor > Infrastructuur > Station > Nog meer over de stationsgebouwen

Nog meer over de stationsgebouwen

G. Hendrickx.

woensdag 30 maart 2011, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

In een eerste artikel [1] over de evolutie van de “stationsgebouwen” hebben wij de nadruk gelegd op de wijze waarop de geleidelijke verandering van de spoorwegexploitatie de opvatting van die gebouwen heeft beïnvloed: de architect noemt dat de “functionele” strekking van de hedendaagse bouwkunst.

Thans zullen wij nagaan welke de bijdrage is “van buiten uit” zoals die zich voor ieder architecturaal gewrocht laat voelen, namelijk de nieuwe ideeën betreffende al wat, enerzijds, verband houdt met de “Kunst” en, anderzijds, met de laatste snufjes die de fabrikanten van bouwmaterialen op de markt brengen.

Kunstzin is een subjectieve opvatting. Vooral wanneer het om moderne kunst gaat is men er, meestal, helemaal voor of helemaal tegen. Om iedereen met het uiterlijk van de stationsgebouwen te verzoenen, werd dan ook veel verscheidenheid geduld. Wat vandaag modern is, zal binnen tien jaar misschien reeds als “uit de oude doos” bestempeld worden. Daarom mag men er zich aan verwachten dat de opvattingen met “regionaal karakter”, zoals ze soms door de plaatselijke overheden gewenst werden, het langer zullen uithouden dan de “doorbrekers” die van hun tijd wilden zijn. Iedereen werd volgens zijn eigen smaak bediend: oude kunststeden wensten soms moderne stations, tenminste wanneer ze buiten de stadskom werden opgericht.

De traditionele bouwmaterialen ruimen dikwijls de plaats voor nieuwmodische dingen zoals kunststeen, niet te verwarren met de nabootsing van natuursteen die door de architect doorgaans niet op prijs wordt gesteld. Verder zijn wij, op het stuk van gevels, getuige van het succes van schrijnwerk in aluminium en isolerende panelen, bestaande uit doorzichtige dubbele ruiten en ondoorzichtbare zogenoemde “sandwich”-panelen die de radiatoren of het betonskelet aan het gezicht onttrekken. Voor de smulpapen is een sandwich een lekker “gevuld broodje”; in het bouwbedrijf gaat het om een element bestaande uit een isolerend produkt dat afgeschermd is door buitenlagen waarvan het materiaal en de kleur tot in het oneindige variëren; verlakt glas, aluminium, asbestcement, polyester, plastieken lagen en zelfs staalplaat. Meestal schommelt de totale dikte tussen 3 en 4 cm, zodat elk element op dezelfde wijze als een doodgewone ruit kan worden bevestigd.

Het beton is ook verjongd; de prefabricatie is aan de orde van de dag en op de bouwplaats durft men nu zelfs beton met speciale samenstelling (wit cement, uitgelezen zand en keien) laten zien, zoals het uit de bekisting komt, en dat achteraf, hier en daar, nog wel eens lichtjes wordt bijgewerkt.

Doorschijnende dakbedekkingen en koepels van plastiek hebben ook hun voorstanders. Zij vervangen meer en meer de zo breekbare en moeilijk waterdicht te houden glazen daken. Het interieur van het gebouw evolueert eveneens: de plafonds krijgen een bekleding met groeven of gaatjes - deze elementen dempen het geluid en betekenen, derhalve, een verbetering van de akoestiek - en de muren worden bekleed met linnen plastiek, allerlei geglazuurde materialen of zelfs metalen lambrizeringen.

Wat gezegd van de kleuren op wanden, plafonds en schrijntwerk? We hebben in het schilderwerk een kleine kleurenrevolutie doorgemaakt. Deze revolutie is evenwel stilaan gaan luwen, en op de buitenissigheden van de helle kleuren volgt thans de “symfonie” der kleurengamma’s. Daar er om de vijf jaar opnieuw wordt geschilderd, valt het, in dit domein, gemakkelijker de evolutie van de smaak te volgen.

Vriend lezer, we zijn nog niet uitgepraat, maar, voor het ogenblik, is dit wel voldoende. Een volgende maal zullen we dan over de invloed van de techniek spreken.

Uit ons album 1952-1962 tonen we een tweede reeks stationsgebouwen, ditmaal van gemiddelde grootte, waaronder enkele van recente datum.

Diest - 1952

Ter wille van een militair bouwverbod, bezat Diest vroeger slechts een stationsgebouw van hout dat afbrandde tijdens de oorlog 1940. Alleen de goederenloods bleef gespaard. Het nieuw gebouw is een klassieke constructie met goed oprollende hoofdingang.

Knokke - 1956

Slechts de bijgebouwen van het station bleven tijdens de oorlog van algehele vernieling gespoord. Zij werden hersteld en met een overdekt portaal verbonden aan het nieuw stationsgebouw. Dit laatste, met zijn grote pannendaken, baksteengereis en schrijnwerk in eikehout, is zeer sympathiek en lokt de reizigers van ver aan. Het heeft ook succes geboekt bij liefhebbers van miniatuurspoorwegen.

Denderleeuw - 1962

Het eerste stationsgebouw werd, tijdens de oorlog 1914-1918, vernield door de ontploffing van een munitietrein. Het gebouw dat ter vervanging ervan werd opgericht, had slechts een tijdelijk karakter. Het nieuw stationsgebouw werd opgetrokken op de plaats waar het vooroorlogs gebouw stond, nabij de bestaande doorgang onder de sporen, derwijze dat de reizigers vanuit de wachtkamer, langs een overdekt voetpad, deze onderdoorgang kunnen bereiken.

Het gebouw is zeer modern opgevat, met grote glazen delen en kunststeenplaten voor de volle muurvlakken. De bovenverdieping wordt ingenomen door het seinhuis met erker.

Het geheel zal weldra aangevuld worden met nieuwe sanitaire installaties en een stalling voor fietsen. Aldus zal het oude voorlopige gebouw geleidelijk verdwijnen. Er valt ook op te merken dat de seinhuizen binnen afzienbare tijd in het nieuw gebouw zullen worden opgenomen.

Een ruime parkeerplaats voor personenwagens werd ingericht op het vrijgegeven terrein langs de sporenbundel.

Jemelle - 1952

Wie herinnert zich nog de eerste aankondigingen over de radio op 10 mei 1940: “Het station Jemelle staat in brand”? Het werd volledig herbouwd en de grès-breuksteen, de deur- en vensteromlijstingen en het leiendak geven het nieuwe gebouw een typisch Ardens karakter.

Pepinster - 1952

Gelegen in de driehoek gevormd door de lijnen Luik-Verviers en Spa-Verviers, is dit stationsgebouw opgericht volgens een plattegrond in L-vorm, op de funderingen van het door de oorlog vernielde gebouw.

Met zijn sobere lijnen en de keus van de materialen (grès, breuksteen en leiendak) is het een stevige constructie. De overdekte ingang is zeer aantrekkelijk. Naar de kant der sporen werd een deel van de vroegere luifel behouden als beschutting voor de reizigers.


Bron: Het Spoor, september 1963


[1Zie “Het Spoor” n° 76 van december 1962.