Homepagina > Het Spoor > De reisbureaus

De reisbureaus

G. Roland, Doctor in de Rechten.

maandag 5 februari 2024, door rixke

Nu de vrije tijd een ruime plaats in ons dagelijks leven inneemt, vakantie een algemeen begrip wordt en de meeste mensen enige welstand genieten, groeit de taak van de reisbureaus in aanzienlijke mate. Voor dergelijke instellingen is er een uiterst belangrijke sociale rol weggelegd. Ze ontlasten hun klanten van talloze formaliteiten, ze staan er voor in dat de reis vlot, aangenaam en zonder hoge kosten verloopt, want het is hun specialiteit de toestand van de markt in het algemeen en de vervoersvoorwaarden in het bijzonder te kennen.

De reisbureaus bekleden trouwens in ’s lands economie een plaats die niet te onderschatten is. Een stroom van miljoenen vloeit elk jaar door de kas van de reisbureaus.

In dat opzicht is hun activiteit sterk gekoppeld aan het krediet in de ruimste zin van het woord. De leveranciers stellen vertrouwen in de reisbureaus en aanvaarden de door hen uitgegeven bons voor logies, maaltijden en vervoer als betaalmiddel, ofschoon ze pas verscheidene maanden nadien vereffend worden.

De klanten zelf stellen niet alleen vertrouwen in de waarde van de diensten die worden toegezegd, maar ze betalen de prijs van tevoren, zonder de minste tegenprestatie te hebben gekregen.

Er hebben zich weliswaar enkele jammerlijke tekortkomingen voorgedaan. Zo is het gebeurd dat reizigers niet in de door hen gekozen hotels werden gelogeerd en dat de voorwaarden van het onthaal niet met de gedane beloften strookten. In de pers werd overigens in de loop van de zomer 1964 gewag gemaakt van een voorval dat nog veel erger was: tal van toeristen vernamen bij hun aankomst in het buitenland dat het reisbureau de terugreis met het vliegtuig had afgezegd; het betrokken organisme verkeerde in een slechte financiële toestand en moest faillissement aanvragen!

Het was dan ook gewenst dat de wetgever maatregelen trof om dergelijke voorvallen te voorkomen, ten einde de faam van ernstige instellingen te vrijwaren en ze aldus hun sociale rol volledig te laten vervullen.

Ook op het economisch terrein was het trouwens nodig een reglement op te maken voor een sector waarvan het belang zo groot was en de bedrijvigheid zo bijzonder van aard. Normaal koopt een handelaar zijn waar met inachtneming van vrij korte betalingstermijnen, hij verkoopt ze verder aan zijn klanten en staat ze betalingstermijnen toe die soms vrij lang zijn. Wat de reisbureaus betreft, is de toestand precies omgekeerd: de reiziger betaalt van tevoren voor een reis die hij later zal doen, dan wanneer het reisbureau zelf de vervoerders en de hotelhouders pas veel later betaalt. Die toestand houdt natuurlijk risico’s in.

Daarom moest de reglementering even streng zijn in die sector als de bepalingen die gelden voor verzekeringen, banken en wisselmakelaars.

Zulks was in het belang van het publiek en van de organismen zelf: het vertrouwen tussen de wederzijdse partijen kon niet meer aan het wankelen gebracht worden door handelingen van onbevoegde, insolvabele of oneerlijke personen. Het lag ook voor de hand dat de wetgever, die het publiek en de leveranciers wilde beschermen door van de reisbureaus commerciële betrouwbaarheid, technische bekwaamheid en een onweerlegbare solvabiliteit te eisen, ook bescherming moest verlenen aan reisbureaus die aan de voorwaarden van betrouwbaarheid, bekwaamheid en financiële mogelijkheden beantwoorden.

 De nieuwe wet

De wet van 21 april 1965 bepaalt in de eerste plaats dat er een voorafgaande vergunning nodig is om de winstgevende bedrijvigheid van een reisbureau uit te oefenen. Ze stelt ook vast in welke wettelijke zin die uitdrukking opgevat moet worden, door alleen rekening te houden met de hoofdbedrijvigheid van de reisbureaus, namelijk reizen met overnachting. Ze heeft dus geen betrekking op eendagsreizen, noch op het bezoek aan steden of musea.

Om onder de wetsbepalingen te vallen, moet de aldus omschreven bedrijvigheid winstgevend zijn, d.w.z. dat ze enig voordeel moet kunnen opleveren voor hem die ze uitoefent. Is er geen inzicht om daaruit winst te halen, dan kan de bedrijvigheid niet als winstgevend worden beschouwd. Zulks is het geval wanneer die activiteit wordt uitgeoefend uit menslievende, wetenschappelijke, culturele of filosofische overwegingen, zelfs als daaruit een voordeel voortvloeit voor degene die zich ermee belast. Een leraar die een reis voor studenten organiseert, oefent geen winstgevende bedrijvigheid uit in de zin van de wet, zelfs al worden de reiskosten van die leraar gedekt door de prijs die de leerlingen moeten betalen (Raad van State, 11-2-1965). Daarentegen zou een VZW die geregeld reizen organiseert en de prijs ervan verhoogt ten bate van het door haar beoogde werk, onder toepassing van de wet vallen, omdat de bedrijvigheid uitgeoefend wordt om winst te maken (zie verder).

 Uitzonderingen

Autocarexploitanten, die vervoerders zijn, zijn er soms toe genoodzaakt, naast hun hoofdbezigheid af en toe reizen tegen vaste prijs te organiseren. Indien ze verplicht waren bestendig en voornamelijk een bedrijvigheid van reisbureau uit te oefenen, zou men ze beletten hun hoofdbezigheid van autocar-exploitant te verrichten of, omgekeerd, de autocarexploitanten voor altijd beletten enige activiteit van een reisbureau uit te oefenen. Het was dan ook maar normaal dat de wet niet op hen van toepassing was, indien ze de bedrijvigheid van reisbureau niet als hoofdbezigheid en op bestendige wijze uitoefenen.

De V.Z.W. vallen eveneens buiten de bepalingen van de wet van 21-4-1965, behalve indien ze een van de winstgevende werkzaamheden van een reisbureau uitvoeren. Het is vanzelfsprekend gewenst de V.Z.W. toe te staan een dergelijke activiteit naast hun hoofdbezigheid uit te oefenen.

Wanneer men zich tot een autocarexploitant of tot een V.Z.W. richt, moet men dus weten waaraan zich te houden.

Om verscheidene redenen is de wet evenmin van toepassing op vervoer per spoor, op binnenwateren, op zee en in de lucht. In de eerste plaats moeten de exploitanten van dergelijk vervoer hoofdzakelijk vervoerders blijven. Daarnaast kunnen ze ook voor hun klanten prestaties leveren die eigenlijk het werk zijn van de reisbureaus. Die vervoerders zijn soms verplicht speciaal reizen tegen vaste som in te richten, om zeer begrijpelijke redenen van commerciële rendabiliteit.

Bovendien bieden die vervoerders uiteraard de garanties van technische bekwaamheid en financiële mogelijkheden die de wetgever eist; er is dus geen enkel bezwaar tegen het feit dat ze van de toepassing van de wet worden uitgesloten. Er werd overigens in de parlementaire documenten uitdrukkelijk onderstreept dat de wet niet van toepassing is op de N.M.B.S., wanneer ze reizen van meer dan één dag organiseert met radiotreinen of verrassingstreinen, of op de Sabena, wanneer ze reistochten organiseert. In die documenten wordt er op gewezen dat die twee maatschappijen in de eerste plaats vervoerondernemingen en geen reisbureaus zijn; bovendien bieden ze voldoende garanties, zodat de wet op die ondernemingen niet toegepast moet worden.

 Bescherming van de titel

De wet verleent de bescherming van de wetgever aan de reisbureaus die de door hem bepaalde voorwaarden in acht nemen. Alleen personen die de bedrijvigheid van reisagent als hoofdbezigheid en bestendig uitoefenen alsmede de autocarexploitanten (indien ze aan de gestelde normen beantwoorden), mogen, indien ze houder zijn van de voorgeschreven vergunning, de titel van reisagent, de benaming van reisbureau of een soortgelijke titel of benaming voeren.

Die benamingen moeten echte kwaliteitskenmerken worden, waarin het publiek en de leveranciers vertrouwen kunnen stellen.

De vergunning wordt slechts verleend indien de aanvrager verscheidene voorwaarden vervult en inzonderheid voorwaarden betreffende de financiële mogelijkheden en voorwaarden in verband met de bedragen, de aard en de modaliteiten van een borgtocht als garantie voor de beroepsverbintenissen. Het bedrag van die borgtocht is veranderlijk volgens de categorie waartoe het reisbureau behoort.

De wet bepaalt ook in welke gevallen de vergunning kan geweigerd, geschorst of ingetrokken worden.

 Het technisch comité van de reisbureaus

Bedoeld comité werd opgericht bij K.B. verschenen in het Staatsblad van 15-12-1965 en is ermee belast een gemotiveerd advies uit te brengen inzake toekenning, weigering, schorsing of intrekking van de vergunningen voor uitoefening van de bedrijvigheid beschermd, bij de wet van 21 april 1965.

Dat technisch comité bestaat uit 3 verschillende afdelingen. Afdeling A houdt zich bezig met de zaken betreffende de vergunningen verleend om de hele door de wet omschreven activiteit uit te oefenen. Afdeling B staat in voor de vergunningen toegekend om de bedrijvigheid van reisagent als tussenpersoon uit te oefenen. Afdeling C is belast met de vergunningen om reizen en verblijven tegen vaste som te organiseren of te verkopen, wanneer het voornaamste gedeelte van de reis in een autocar moet worden afgelegd.

 Aansprakelijkheid van de reisbureaus

Zulks is de opzet van de wet van 21 april 1965. Bij het probleem van de reisbureaus rijst er evenwel een vraag die vele toeristen aanbelangt. Welke is de aansprakelijkheid van die organismen? In welke mate zijn die reisbureaus aansprakelijk voor de voorvallen onderweg of zelfs voor de eenvoudige moeilijkheden die hun klanten kunnen overkomen?

Alles hangt natuurlijk af van de rechtskundige aard van de overeenkomsten die tussen de reisbureaus en hun klanten werden gesloten. De wet heeft niet bepaald welke de aard is van het contract: het is een kwestie die tot het gemeen recht behoort. Het contract bestaat uit een aantal overeenkomsten die betrekking hebben op de opdracht, de bewaargeving, het vervoercontract, enz.

Vaak zorgt het reisbureau alleen voor de plaatsbespreking in trein, boot of vliegtuig en voor de bespreking van de kamers in de hotels. De aldus bewezen dienst behoort tot de opdracht. De lasthebber is niet alleen aansprakelijk voor het door hem gepleegd bedrog, maar ook voor fouten die hij in zijn beheer heeft begaan, daar de aansprakelijkheid wegens schuld strenger wordt toegepast wanneer de opdracht bezoldigd is (art. 1992 van het burgerlijk wetboek). Zo heeft zich het geval voorgedaan van een reiziger die in het station Bazel zijn paspoort moest in ontvangst nemen van een vertegenwoordiger van het agentschap, die echter niet op de afspraak was. Daardoor moest de reiziger afzien van een reis naar Centraal-Europa, waarvoor het gerecht hem schadeloosstelling heeft toegekend.

Een reisbureau werd eveneens aansprakelijk gesteld voor het verlies van reisgoed dat het in bewaring had genomen. De reizigers werd een vergoeding toegekend als compensatie voor de morele schade geleden wegens het ongemak van een verblijf in het buitenland, zonder bagage; vanzelfsprekend moest ook de waarde van de verloren voorwerpen betaald worden.

Die gevallen zijn eenvoudig. Sinds enige tijd is de taak van de reisbureaus echter aanzienlijk verruimd en wordt de omvang van hun programma’s voortdurend groter. Ze organiseren zeereizen met oponthoud in verscheidene havens, bezoeken geleid door een gids, grote rondvaarten en gecombineerde tochten (trein - vliegtuig - boot - bus). Ze stippelen reiswegen uit, kiezen hotels en doen eenvoudig alles voor de reiziger.

Volgens de Belgische rechtsleer is het contract dat in die omstandigheden tussen een reisbureau en de toeristen ontstaat, een overeenkomst „sui generis”, d.w.z. een overeenkomst van bijzondere aard (die niet tot een bepaalde categorie behoort), krachtens welke het reisbureau zich ertoe verbindt de reis voor zijn klanten te organiseren volgens een vooraf bepaald programma. Tegen betaling van een vaste som belast het reisbureau zich met al de formaliteiten en staat het er voor in dat de klanten vervoerd worden met al hun reisgoed, dat ze logies en voedsel krijgen, dat er voor uitstappen, bezoeken aan musea en andere reisgenoegens wordt gezorgd. Om die verplichtingen te vervullen, treft het reisbureau regelingen met onderaannemers, zoals hotelhouders, vervoerders, toeristische diensten, enz.

De reiziger staat helemaal buiten laatstgenoemde contracten. Hij kent alleen het reisbureau dat tegenover hem aansprakelijk zal zijn voor tekortkomingen die zich tijdens de reis kunnen voordoen. Het kan gebeuren dat de reiziger niet de verwachte dienst heeft gekregen: er was voor hem b.v. geen kamer in een hotel besproken of hij had geen plaatsen gekregen in de trein; in dergelijke gevallen is er geen twijfel over de aansprakelijkheid van het reisbureau. De reiziger kan zich ook bij het reisbureau beklagen over moeilijkheden die hij onderweg heeft ondervonden door de schuld van de onderaannemers: onbewoonbare kamers, slecht voedsel, autocardefect, enz. De door die tegenslagen getroffen toerist beschikt steeds over verhaal tegen het reisbureau, dat nadien de in gebreke gebleven onderaannemer kan aanspreken op de grondslag van het contract dat ze hebben gesloten.


Bron: Het Spoor, juni 1966