Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Een dynastie van spoormannen (I)

Een dynastie van spoormannen (I)

J. Delmelle.

maandag 27 januari 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

 II. - De nederlaag van de vrachtrijders

Zijn overgrootvader, Augustin Barbeaux, werd geboren in 1808. In die tijd werden de kinderen zeer jong aan het werk gezet. Welke stieltjes oefende hij uit vóór de omwenteling van 1830? Dat is ons niet bekend. We weten alleen dat, na de aftocht van de Hollanders, Augustin Barbeaux vrachtrijder werd in de streek van Mechelen. ’t Was een stoere knaap, fors gebouwd, een en al spieren en die, zo zegde men, een nogal grote bek had. Slechts geruime tijd later, in 1836 of 1837, trad hij bij de spoorwegen in dienst.

De vrachtrijders, de voerlieden, de koetsiers, de ondernemers van messageries en de postmeesters behoorden, samen met enkele volksvertegenwoordigers, tot de verwoedste, de hardnekkigste en de onverzoenlijkste tegenstanders van de spoorweg. Vooraleer die nieuwe wijze van vervoer in ons land tot stand kwam, was er al veel over gesproken geworden naar aanleiding van bepaalde proefnemingen in het buitenland. In 1825 hadden de Engelsen de lijn Stockton - Darlington geopend. De wagons werden om beurten getrokken door stoomslepers — zo noemde men toen de stoomlocomotieven — en door paarden. Op sommige gedeelten van de lijn nam men ook zijn toevlucht tot het hellend vlak. Die eerste lijn werd, benevens voor het vervoer van steenkolen en allerlei goederen, ook gebruikt voor het verkeer van door paarden getrokken postwagens, waarvan de rijtuigbak op het onderstel van een wagon was aangepast. ’t Was nog geen spoorweg in de ware zin van het woord, maar ’t leek er toch al sterk op. Daarna, in 1828, ontstond de lijn van Budweis naar Linz, in Oostenrijk. De tractie geschiedde er door paarden. In hetzelfde jaar, werd in Frankrijk de lijn van Saint-Etienne naar Andrezieux voor het verkeer opengesteld. Daar ook vervulden de knollen de rol van sleper. In 1830 zagen twee nieuwe spoorverbindingen het licht: de ene in de Verenigde Staten — met paardentractie — en de andere in Engeland. Deze laatste verbond Liverpool met Manchester en moest een volledige dienst verzekeren: reizigers- en goederenvervoer. De treinen werden uitsluitend door locomotieven gesleept. Met deze lijn — de eerste in de hele wereld — hadden de spoorwegen hun definitieve vorm gevonden. Het Britse voorbeeld zou in 1835 nagevolgd worden door België, de eerste spoorwegnatie van het Europese vasteland.

Het succes van de verbinding Liverpool - Manchester, die officieel ingehuldigd werd op 15 september 1830, gaf aanleiding tot overvloedige commentaar. Voor vele journalisten was het spoor de toekomst. “Maar”, vroegen de vrachtrijders, de voerlieden, de koetsiers, de ondernemers van messageries en de postmeesters zich af, “wat zal er van ons geworden als het succes van de spoorwegen nog toeneemt?”.

Augustin Barbeaux redeneerde zoals al zijn gezellen. Voor hem was de spoorweg de vijand die men tot elke prijs en met welk middel ook moest beletten wortel te schieten, veld te winnen en tot iets machtigs uit te groeien. De vrachtrijders en hun gezellen uit die tijd stelden meer vertrouwen in de kracht van hun spieren dan in die van de verstandelijke argumenten. Wat konden ze dan ook anders doen dan hun toevlucht te nemen tot daden telkens als hun daartoe de gelegenheid geboden werd? Welnu, enkele industriëlen waren zich heel goed bewust van alle voordelen die het spoor hun kon bieden en hadden private spoorlijnen laten aanleggen om de verschillende takken van hun ondernemingen met elkaar te verbinden of om hun bedrijven aan te sluiten op een waterloop, stroom, rivier of kanaal uit de omgeving! Zo was de kolenmijn van Grand-Hornu sedert mei 1830 verbonden met het kanaal van Bergen naar Condé door een spoorlijn van achttien en een halve kilometer lengte. De houten kipwagentjes, die er op heen en weer reden, werden door paarden getrokken. Konden de vrachtrijders en zij die van het wegvervoer leefden dit “verraad” dulden zonder te reageren? Ik stel mij voor dat ze, tussen pot en pint, heftig discussieerden en hun “dat zal zo niet aflopen!” onderstreepten met schallende vloeken en verwensingen aan het adres van de patroons, voorstanders van een dodelijke vooruitgang, en van de overheid die zich niet verzette tegen hun revolutionaire verwezenlijkingen. De ouwe Marcel kon zich gemakkelijk indenken dat zijn overgrootvader Augustin, een weinig aangeschoten, herhaaldelijk opgesprongen was om zijn kameraden toe te spreken. Kon hij vermoeden dat hijzelf en tal van zijn nakomelingen later hun dagelijks brood aan de spoorweg zouden te danken hebben?

De vrachtrijders van 1830 spannen zich dus in om de spoorweg de pas af te snijden. Hun driftige woorden vinden aandachtige en bereidwillige oren. In oktober 1830 hebben te Hornu betogingen plaats tegen de spoorweg. Een oproer barst los. De opgezweepte menigte luistert naar het parool dat meerdere krachtige stemmen herhalen: “Naar de wijk! Naar het kasteel!” Plotseling gehoorzaamt de massa. Een ongeordende en woedende kudde stormt naar de kolenmijn, naar het stadsgedeelte waar het personeel van de onderneming gevestigd is en naar het kasteel Degorge-Legrand waar de eigenaar woont. Zij verschaft zich toegang tot het park, dringt het gebouw binnen en plundert dit met de nauwgezette toorn van hen die zich de handhavers van het recht wanen. Het is een betreurenswaardig schouwspel: de deuren worden uit hun hengsels gerukt, de kussens opengereten, de meubels omvergeworpen en hun inhoud over de vloer verspreid; fijn porselijn wordt als werptuig gebruikt, spiegels en ruiten vliegen in scherven, alles wordt verscheurd, bevuild en talrijke waardevolle voorwerpen worden gestolen. Nog lang zal men in de Borinage van een oneerlijk verworven fortuin zeggen: “’t Komt uit het kasteel Degorge”.

Alle tegenstand ten spijt, zou de spoorweg zegevieren en een einde stellen aan de alleenheerschappij van de vrachtrijder, ja zelfs lange tijd, tot aan de opkomst van de automobiel, het vervoer op de weg bijna geheel lam leggen. Van omstreeks 1840 tot in de eerste jaren van deze eeuw, zullen de wegen als het ware geen andere gebruikers meer hebben dan de boeren met hun kruiwagens en hun stortkarren. Hoe rustig was het er gedurende die ganse tijd! Geen diligences meer, behalve tussen heel kleine gemeenten in de Ardennen en in de Kempen, en nog geen rammelende trams, geen knallende limousines of cabrioletten die verstikkende stofwolken achter zich doen opwaaien. Welk een rust voor de mensen die langs de steenwegen wonen!

De spoorweg zou zich dus opdringen, zonder al te veel moeilijkheden, in weerwil van de vastberaden tegenstand van de voerlui van de argumenten van een klein aantal journalisten en van de dwarsdrijverij van enkele volksvertegenwoordigers. Het is vermakelijk zekere uitspraken van die heren weer op te halen. De afgevaardigde Hélias d’Hudeghem verklaarde dat het spoor duizenden paarden zou veroordelen om te worden geslacht en dat het bovendien talrijke werklieden in een hachelijke toestand zou brengen. Een ander lid van het Parlement, een zekere M. Eloy de Burdinne, beweerde dat de per spoor vervoerde melk als boter ter bestemming zou aankomen. Zijn collega M. de Robaux voegde er op zijn beurt aan toe dat de eieren tot omeletten zouden geklotst worden. Sommigen deden opmerken dat de reizigers zich zouden blootstellen aan ernstige gevaren zoals verkoudheden en bronchitis. Anderen nog verzetten zich tegen de spoorweg wegens de snelheid, die ware ongevallen zou veroorzaken, en begonnen de traagheid te prijzen. Niets kon baten. Het is niet mogelijk een onvermijdelijke evolutie in haar loop te stuiten. Op 5 mei 1835, werd op de Groendreef de overwinning van het spoor definitief bevestigd.


Bron: Het Spoor, januari 1960