Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Mannen van het spoor (II)

Mannen van het spoor (II)

Marthe Englebert.

maandag 15 september 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Levensgevaar!

Achter mij gonzen de motoren; voorzeker staan ze heel dicht bij de wand waartegen ik aanleun. Ik kijk even terzijde: wat een naar gevoel verwekt het opschrift zo dicht voor mijn neus:

“Opgelet bovenleiding - levensgevaar”.

Ik vind het plots zo heerlijk voor mij uit te kijken, en de spoorstaven te zien waarop we nochtans in razende vaart vooruitsnellen. Als ik een beetje bekomen ben, wend ik mij weer om en lees verder:

“Tijdens het rijden is het streng verboden deze kast te openen, uitgezonderd...”

Zo goed en zo kwaad als ’t gaat, tracht ik niet langer tegen de wand te leunen: met als resultaat kuitkrampen en rugpijn. De treinbestuurder fluit zacht een deuntje.

Ik voel er behoefte aan te praten, en aan wat anders dan aan die bovenleiding te denken. Ik tracht zelfs niet te weten te komen wat.

— Vandaag houd ik u gezelschap, zeg ik op innemende toon, maar als ge hier alleen zijt, wordt dat dan niet vervelend?

— Ik fluit, zoals ge hoort; anderen zingen. We trachten het ons gezellig te maken.

Een diesel stormt op ons af; de bestuurders groeten elkaar met een handgebaar... Ik ontwaar een glimlach en een tikje verwondering op een aangezicht, wegens mijn aanwezigheid in de bestuurdersafdeling. We zijn hem reeds ver voorbij.

— Hoe lang blijft ge op die zit, zonder met iemand te praten?

— Er zijn toch stilstanden in de stations. Een dienstbeurt duurt meestal tien uur, soms slechts zeven of zeven en een half uur, maar dat is veeleer zeldzaam.

Automatische waakinrichting.

— En als ge ziek valt?

— Dan moeten we wel vervangen worden!

— Daaraan dacht ik niet, ik bedoelde: als ge ziek wordt tijdens de rit? Want nu ja, ge kunt toch plots onpasselijk worden, of een flauwte krijgen, en dies meer? Uw trein kan niet op eigen houtje rijden.

Ik zal niet zo gauw meer op een motorstel klauteren. Reeds zie ik in verbeelding die onbestuurde trein dorp na dorp voorbijsnellen, als een wervelwind door de stations vliegen en over de spoorstaven schokken terwijl de reizigers zich angstig aan de banken vastklampen. Een geruststellend gebaar van de treinbestuurder verjaagt dit benauwend visioen.

— Ook dat werd niet aan het toeval overgelaten, en de locomotief is met een beveiligingssysteem uitgerust: dat is de automatische waakinrichting. Indien ik het bewustzijn zou verliezen, indien ik zou vallen, dan druk ik niet langer deze pedaal in, de stroom wordt automatisch afgesneden en de trein komt na enkele seconden tot stilstand.

De trein 86, Brussel-Zuid - Keulen, in de omgeving van Dolhain.

Door deze ongewone stilstand verrast, zal de hoofdwachter onmiddellijk naar de treinbestuurder gaan en, als hij hem ziek of bewusteloos aantreft, verwittigt hij via de langs het spoor op palen opgestelde telefoontoestellen, het dichtst bij gelegen station om de eerste hulp te bekomen.

Niets werd bijgevolg onverlet gelaten om de spoorwegbediende te redden, het leven van de reizigers te beveiligen en het materieel voor schade te vrijwaren.

— Hebt ge spijt over dit leven, dat ge als kind hebt gewenst?

— Nee, antwoordt hij mij in alle eenvoud; ik houd van mijn beroep. Voorzeker vallen vele van onze plannetjes in duigen, Zo bij voorbeeld: mijn broer zou een feestje houden bij de verjaring van zijn huwelijk: drie maal heeft hij het uitgesteld, opdat ik er zou kunnen bij zijn, en ten slotte moest ik toch op de voorziene dag nog belet geven. Voor ons bestaat er nooit volstrekte zekerheid, soms vernemen we slechts op de vooravond wat ons ’s anderendaags te doen staat: in dit beroep — waarin zelfs de vrije dagen geen regelmaat kennen — moet men zich kunnen schikken, zo niet begint men er beter niet aan. In de zomer bekomen we niet gemakkelijk vakantie, want dan rijdt het grootste aantal treinen. Daardoor komt het dat we enkele dagen vrijaf in de winter nemen, en de overige worden in de loop van het volgende jaar genomen, wanneer de dienst zulks toelaat.

— Hoe komt dat? Uw werk geschiedt nochtans bij toerbeurten?

— Inderdaad, mevrouw, maar er zijn te weinig treinbestuurders. De Maatschappij maakt zich zorgen over dit probleem.

— Is het dan zo moeilijk om aan personeel te geraken?

— Ja, dat valt nogal moeilijk, want op onze dagen voelen de jongeren niets meer voor dienstregelingen met dag- en nachtdienst, die hun weinig vrije uurtjes laten. Toch beproeven sommigen het wel af en toe, maar meestal geven ze het na enige tijd weer op.

En nu gaan we de remproef uitvoeren!

Sinds het vertrek is ons gesprek een dialoog doorspekt met stilten die we geenszins hinderlijk vinden. Ik herlees wat ik optekende, voeg er hier en daar nog wat aan toe, en zoek op mijn klapstoeltje een andere houding, die weldra even onhoudbaar wordt. Vervolgens gaat een van ons beiden weer aan het praten: steeds over het vak en steeds iets nieuws.

— Deze machine rijdt met stookolie, zegt me zo pas de treinbestuurder.

Bestuurdersafdeling.

Ik keer me naar hem toe en knik even. Alles boezemt me vandaag belangstelling in.

— Wanneer het verbruik onder de normaal vastgestelde hoeveelheid per kilometer blijft, strijk ik een zuinigheidspremie op. Met de elektrische tractie is dit niet het geval. Verzekert de dieselmotorwagen tien achtereenvolgende dagen dienst zonder averij op te lopen, dan heeft zijn bestuurder eveneens recht op een premie.

Wij vertragen.

— Nu moet ik een remproef uitvoeren, zegt hij, om er zeker van te zijn dat de trein vóór de helling van Luik kan stoppen.

En daar ik hem met een weifelend, onbegrijpend gezicht aankijk, voegt hij er snel aan toe:

— We komen weldra te Ans en van daar daalt het tot Luik; dit is de grootste spoorhelling in België, en zelfs in Europa: 3 centimeter per meter of, om het u wellicht te doen aanvoelen, 30 meter per kilometer. We dienen absoluut zeker van onze remmen te zijn alvorens zo’n daling aan te vatten. Met deze afhelling moet ten andere rekening gehouden worden voor het remmen van de goederenwagens, die zijn uitgerust met toestellen “vlakte” en “bergstreek”. Het is om die toestellen te regelen dat goederentreinen te Ans stoppen.

Van op zijn stuurplaats praat hij met mij, helemaal ontspannen net alsof zijn beroep de doodgewoonste job ter wereld was. En nochtans, wat al kennis en ervaring zijn er niet vereist, welke voorzorgen dienen er niet te worden genomen om een trein veilig te laten rijden!

(Wordt voortgezet.)


Bron: Het Spoor, maart 1963