Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Gestuwd door de tijd (IX)

Gestuwd door de tijd (IX)

Karel Vanooteghem.

maandag 23 maart 2015, door rixke

De evolutie van de samenleving en de noodzakelijkheid van een georganiseerde arbeid, hebben de mensen er al tamelijk vroeg toe gebracht ook de dag in een zeker aantal delen te splitsen. In het begin, was die verdeling vrijwel willekeurig.

Bij de oude Griekse schrijvers, Homerus en Hesiodus, vinden wij nog een simplistische dagindeling. Zij kennen alleen de morgen en de avond. Doch in de Heilige Schrift, lezen wij in het apocriefe boek van Tobias, die in Babylonië gevangen zat, volgende zinsnede:

“Prostrati per horas tres”, wat ongeveer betekent: “Neergeveld op het derde uur”. Wij kunnen dus aannemen dat de Babyloniërs hun uren al nummerden, doch weten echter niet of dit zowel gold voor de dag, als voor de nacht.

Welk was nu het dagelijks aantal van die uren?

0e astronomische fries uit de tempel van Edfoe (212 v. Chr.) (Copyright A.C.L.).

De Akkadiërs van het oude Chaldea waren heel waarschijnlijk de eersten die de dag en de nacht elk in twaalf “uren” verdeelden. Wij kunnen veronderstellen dat zij die twaalftallige nummering aanvaardden omdat twaalf bij de oude volkeren een heilig getal was. Het stond er bijzonder in aanzien, want het was tegelijkertijd deelbaar door twee, drie en vier. Was het misschien ook niet juist daarom dat bet primitieve jaar uit twaalf maantijden bestond en dat de Dierenriem in de nachtelijke hemel uit twaalf sterrenbeelden werd opgebouwd?

De keuze van het cijfer twaalf werd vaak, zelfs in de Oudheid, op de meest fantastische wijze uitgelegd. Zo werd lange tijd beweerd dat de Egyptenaren het hadden gekozen als blijk van verering voor een soort aap met een kop gelijkend op die van een hond, die aan de god Serapis gewijd was. Deze aap zou, inderdaad, zijn blaas, met een volmaakte regelmaat, twaalf keer per dag en even dikwijls per nacht geledigd hebben!

De twaalftallige nummering werd evenwel niet universeel toegepast. De Perzen verdeelden hun dag slechts in vijf delen, de Japanners in zes, de Romeinen in zeven.

De Grieken leerden tijdens hun veroveringstochten in Vóór-Azië de indeling in twaalf uren kennen en voerden ze dadelijk in. Hun ruime beschaving werd, in al haar aspecten, door de Romeinen gretig overgenomen en zo zou later de hele wereld het twaalftallig stelsel in zijn dagelijkse gewoonten opnemen.

Wanneer de telling van de uren nu juist moest beginnen, bleef lange jaren een strijdvraag en is nog altijd niet definitief beslist. De Babyloniërs telden achtereenvolgens vierentwintig uren, van de zonsopgang af. In de Middeleeuwen beginnen de Italianen hun telling, integendeel, bij zonsondergang. Thans rekenen de astronomen vierentwintig uren van ’s middags af, terwijl de spoorwegen hiermee om middernacht aanvangen.

In de Westerse landen hield men, gedurende de ganse Middeleeuwen, de dagelijkse ononderbroken reeks van vierentwintig uren in ere. Deze gewoonte had nochtans tal van nadelen, vooral door het feit dat de openbare uurwerken [4] ’s nachts het grootste aantal uren moesten slaan.

Wij kunnen ons best inbeelden welke een hels kabaal er om middernacht opsteeg, wanneer al die klokken, waarvan geen enkele het juiste uur aangaf, de ene na de andere, hun vierentwintig slagen door de nacht lieten weergalmen.

Keizer Rudolf II (1552-1612) van het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie, zou hierin een verandering brengen. Hij was een beschermer van kunsten en wetenschappen. Befaamde astronomen, zoals Kepler (1571-1630) en Tycho Brahe (1546-1601), vonden bij hem een onderkomen.

Op aandringen van deze laatste, besloot hij de oude verdeling prijs te geven en ze te vervangen door een afzonderlijke tijdsindeling van twaalf uren voor de dag en evenveel voor de nacht.

In die vroege tijden werden alleen de uren van de dag besteed voor de arbeid. De nacht schorste elke menselijke bedrijvigheid. De reglementen van de gilden verboden, trouwens, tot in de Middeleeuwen, alle nachtelijk werk. Wanneer de duisternis intrad, werden de reizen en zelfs de militaire operaties gestopt. Geen enkele arbeider zou er toen aan gedacht hebben voort te zwoegen bij het licht van een olielampje of een kaars.

Wat een tegenstelling met onze huidige geplogenheden! Nu aanvaarden wij als heel normaal dat een arbeider, op alle uren van dag of nacht, zijn prestaties moet leveren, en de landbouwers vinden er zelfs geen graten in wanneer zij, gedreven door de weersomstandigheden, verplicht zijn, ’s nachts, in het elektrische licht van de tractoren, hun akkers te beploegen en te bezaaien!

Toen de dag en de nacht elk afzonderlijk in twaalf uren waren verdeeld, kwam er weldra een ander probleem ten berde. Wij weten allen dat de dagen en de nachten niet altijd even lang zijn. Hun duur is veranderlijk van dag tot nacht, van dag tot dag en van nacht tot nacht. In feite, hebben zij maar een gelijke duur op de twee jaarlijkse nachteveningen, die omstreeks 21 maart en 23 september vallen. Buiten deze datums, is het nu eens de dag, dan weer de nacht die het langste duurt. In de zomer zijn de dagen soms bijna tweemaal zo lang als in de winter.

Wanneer wij nu weten dat in het verleden elke dag afzonderlijk telkens juist in twaalf uren werd verdeeld, kunnen wij gemakkelijk begrijpen dat de uren van een zomerdag heel wat langer waren dan die van een winterdag. Het waren de “tijdelijke” uren, die heel wat ongemakken meebrachten. Wie wil er, immers, langer werken in de zomer dan in de winter?

Toch bleef die tijdindeling lang bestaan. In de XVe eeuw knoeiden de “klokkeniers” nog iedere morgen en avond aan het raderwerk van de uurwerken op de kerken en andere openbare gebouwen, om de regeling van de gang aan te passen aan de gewijzigde duur van de dag en de nacht. Doch, hoe meer de uurwerken zich verspreidden, hoe meer de noodzakelijkheid van een enkel, eenvormig uur voor dag en nacht zich opdrong. Men kon niet eeuwig blijven prutsen en knutselen!

De sterrekundigen gingen zich nu eens ernstig met dat probleem bezighouden. Zij ondervonden alras dat noch de opgang, noch de ondergang van de zon als berekeningspunten konden in aanmerking komen omdat die veel te onstandvastig waren. Daarom namen zij hun toevlucht tot een nieuw begrip: de middaglijn of meridiaan, een denkbeeldige cirkel over de aardoppervlakte die door de beide polen gaat en waarmee de ligging van elke plaats kan worden bepaald. In het vervolg, zou het op een gegeven plaats juist middag, d.i. twaalf uur zijn, wanneer de zon door de meridiaan van die plaats zou gaan. De sterrekundigen berekenden het nauwkeurige tijdstip van die doorgang en kondigden het elke dag aan met een kanonschot of een ander sein. Nu, tenminste, konden de mensen hun klok eens juist zetten!

Weldra echter, moesten de sterrekundigen hun berekeningen herzien: er werden onverwachte afwijkingen vastgesteld. De zon was niet zo regelmatig als een klok! Dat was te verstaan ook. De aarde beschrijft, immers, een excentrische baan om de zon en daardoor komt het dat deze laatste niet altijd juist op hetzelfde ogenblik door de meridiaan gaat.

Hoe zouden de astronomen aan deze gril van de natuur een mouw kunnen passen? Wel, zij vonden een “fictieve zon” uit die zich eenvormig verplaatst en ons dagen geeft die allen onderling volkomen gelijk zijn. Haar bewegingen geven de “middelbare tijd” aan. Dank zij een geleerde “equatie” worden de verschillen in omloopstijd (nu eens in min, dan weer in plus, doch nooit groter dan zeventien minuten) van de echte en de fictieve zon gecompenseerd zodat beide juist één jaar nodig hebben om schijnbaar rond de aarde te wentelen.

(Wordt voortgezet.)


Bron: Het Spoor, oktober 1965


[4In onze taal noemen wij elke tijdaanwijzer een “klok”. De tijdaanwijzer in onze zak of aan de pols heet ook nog “horloge”. Het mechanisme van klokken en horloges noemen wij “uurwerk”. Uit puristische overwegingen of voor de afwisseling hebben wij soms één enkele uitzondering op die vaste taalregel gemaakt.

Laten wij nog vermelden dat die drie woorden al in de Middeleeuwen bestonden: clocke, urewerc en horloy of orloy. Dit laatste komt ook voor in de vorm van horologium, hoorlodium, orloghe e.a. Het stamt uit het Latijn en het Grieks: horologion dat zelf gevormd is uit hora (uur) en legein (zeggen). In de 16e eeuw vindt men ook nog oirloidge en orlogie; in de 18e eeuw: Horlogie.

Het woord klok is van Ierse afkomst. Ierse missionarissen hebben, in de 7e eeuw, de (kerk)klok op het (Germaanse) vasteland ingevoerd en de bekeerlingen hebben met de zaak zelf ook het Ierse woord overgenomen.