Homepagina > Het Spoor > Personeel > Het kledingsfonds

Het kledingsfonds

zondag 1 november 2009, door rixke

 Een greep in het verleden

Aanvankelijk droegen alleen de krijgslui een uniform, maar in strijd met wat de zogenaamde historische films tonen, zou ze niet sedert de oudheid hebben bestaan. Wel droegen heel wat soldaten een kledij waarvan sommige delen volkomen gelijk waren, maar het gold hier veeleer modes of herkenningsmiddelen dan wel voorschriften. Het was slechts in 1670 dat Louvois het dragen van de uniform voorschreef voor heel het Franse leger. Hij bepaalde er ook de details van.

De Belgische Staat is blijkbaar een der eersten geweest om het dragen van uniformen aan burgers op te leggen. Vanzelfsprekend ondergingen de eerste tenues alsmede het toebehoren de invloed van hun militaire oorsprong: burgers droegen niet alleen een kepie, maar ook het schoudersnoer met kwasten en de degen.

Het koninklijk besluit, gegeven te Oostende op 1 september 1838, had reeds het dragen van dienstkledij in de meeste gevallen wettelijk geregeld, maar het is op 31 maart 1840 dat er, bij ministerieel besluit, een kledingfonds werd opgericht met het doel, tegen voordelige voorwaarden, een uniform te leveren aan spoorwegbedienden met een bescheiden inkomen. Dat besluit bepaalde welke categorieën van het personeel verplicht waren een uniform te dragen, alsmede de modellen van de dienstkledij, hun prijs en de termijnen vereist voor hun vernieuwing. Het schreef, bovendien, voor hoe de stoffen moesten aangekocht en gekeurd worden.

Het dragen van de uniform maakte het voorwerp uit van een streng toezicht, onder controle van een speciale commissie, samengesteld uit vier door de directeur van de Administratie aangewezen leden.

Bij koninklijk besluit van 23 september 1865, werd het deelhebberschap in het kledingfonds uitgebreid tot alle ambtenaren en bedienden van de centrale administraties van het departement van openbare werken, van het korps van bruggen en wegen, van het mijnkorps alsmede van het beheer van spoorwegen, posterijen en telegraaf. Die bedienden droegen dezelfde uniform, maar bepaalde herkenningstekens duidden de tak aan van het beheer waartoe zij behoorden.

Het ceremoniële tenue was verplicht bij officiële plechtigheden. Het bestond uit een open rok van koningsblauw laken, met brede slippen, rechte kraag en een rij van negen knopen, een half nauwsluitende broek met gouden boordsels of lakense banden volgens de graden, een recht en gesloten vest van bestikt katoen, een witte strik en witlederen handschoenen. Dat tenue omvatte verder nog een steekhoed, met of zonder witte of zwarte pluimen, volgens de graad, en een ordonnansdegen met gedreven en verguld handvat.

Zeven jaar later, in 1872, werden er nieuwe statuten toegepast. Ze waren nog van kracht toen de Maatschappij werd opgericht.

Onder het Staatsbeheer werd het kledingfonds van de administratie der spoorwegen beheerd door een comité, samengesteld uit een voorzitter, twee ondervoorzitters en dertien leden, gekozen onder de ambtenaren en bedienden die tot de verschillende grote takken van de administratie behoorden. Zij werden benoemd door de minister voor een termijn van zes jaar.

Elk personeelslid dat rechtstreeks in betrekking kwam met het publiek, was verplicht de uniform te dragen. De kostprijs van die uniform viel volledig ten laste van de bedienden op wier wedde of loon afhoudingen werden toegepast. De aldus bekomen fondsen dienden voor de betaling der voorwerpen die hun werden geleverd. Het eventuele overschot werd op het einde van elk dienstjaar terugbetaald.

 Het diensthoofddeksel

In 1838 droeg de treinwachter een hoge hoed; de hoofdwachter en de andere bedienden droegen een kepie waarvan het model verschilde naargelang de smaak van het ogenblik en de uitgeoefende functie.

Die modellen werden, in 1872, vervangen door cilindervormige kepies, waarvan sommige met baleinen, voor de ambtenaren en het personeel van de beweging en van de treindienst, door kepies, die de vorm hadden van een afgeknotte kegel, voor het toezichtspersonnel en de werklieden. De platte petten werden gedragen door de deurwachters en de boden.

De diensthoofddeksels waren, tot 1907, versierd met het gemeenschappelijk kenteken dat de heraldieke leeuw verzinnebeeldde en, tot 1903, met een plaatje waarop de administratieve betiteling van de werkman of de kenletters van de uitgeoefende functies voorkwamen.

De treinwachter in 1838.

In 1934 werd de cilindervormige kepie algemeen gemaakt, behalve voor de deurwachters, de boden en de autobestuurders. De tamelijk brede klep werd, in 1952, door een afgeronde, minder hinderlijke klep vervangen.

Sedert 1954, draagt het werkliedenpersoneel een platte pet.

De vergulde ster op de voorkant van de kepie van de ambtenaars en de bedienden van de beweging, is, voor een bepaalde werkzetel, het kenteken van de hoofdleiding; de verzilverde ster is dat van de andere dienstleiders. Die kepies zijn amarantkleurig, met blauwe band, voor de stationschefs, en blauwkleurig, met amarante band voor de adjuncten en de andere bedienden van de beweging.

De machinist in 1838, (... vóór de Voorkoming van de ongevallen!).
De hoofdwachter in 1838.
De hoofdwachter in 1845.
De stationschef en de wachter in 1900.
De stationschef in 1855.
De kaartjesafnemer in 1900.
(Tekeningen van J. Thiriar.)

 De dienstkledij

Tot 1914 droegen de hogere ambtenaren bij officiële plechtigheden het ceremoniële tenue dat wij reeds hebben beschreven.

De uniform van het personeel der beweging was samengesteld uit een overjas, een lange uniformjas en een vest van fijn blauw laken alsmede uit een broek van blauwe wolsatijn. De korte uniformjas met rechte kraag en een rij van zeven knopen werd alleen door het treinpersoneel en door de politie gedragen.

Het factage- en toezichtspersoneel droeg een lakense jas, met rechte kraag en twee rijen van vijf metalen knopen. De deurwachters en de boden, daarentegen, bewogen zich met groot gemak en niet weinig trots in hun pandjesjas of jacquet.

Het dragen van de lange uniformjas werd in 1934 afgeschaft. De stationschefs van de belangrijkste stations van het net en hun eerste adjunct mochten ze evenwel nog tot 1949 dragen ter gelegenheid van officiële plechtigheden. De korte uniformjas en de jas met rechte kraag ruimden de plaats voor de jas met twee rijen van vier knopen.

Het model van de uniform werd meermaals gewijzigd. De buitenissigheden van de mode niet te na gesproken, verschilt de huidige dienstkledij weinig met het burgerkostuum. Inderdaad, de jas met platte halskraag is voorzien van twee rijen van drie zwarte of metalen knopen. De overjas, het vest en de broek zijn van gewone snit.

Op de kraag van de overjas en van de jas zijn de kentekens genaaid, die verschillen overeenkomstig de administratieve betiteling van de bediende en de dienst waartoe hij behoort.

De bedienden die alleen maar een diensthoofddeksel moeten dragen, kunnen de overjas en het kostuum bekomen zonder kentekens; die kledingstukken zijn dezelfde als die van het diensttenue.

 Reorganisatie van het kledingfonds

Daar de werking van het kledingfonds van het stelsel Staat niet meer in overeenstemming was met de wet van 23 juli 1926 tot oprichting van de N.M.B.S., ging de maatschappij in 1934 over tot de reorganisatie van bedoeld organisme. Die reorganisatie beperkte zich niet tot het vervangen van het administratief comité door een paritair comité; ze betrof bijna de hele activiteit van het fonds: beheer, administratie, financiering, beheerkosten, bijdrage van de Maatschappij in de kosten van de dienstkledij, wijze van betaling van deze laatste, enz.

Het kledingfonds heeft tot doel:

  • tegen de laagste prijs, de dienstkledij te bezorgen aan de bedienden die verplicht zijn ze te dragen;
  • tegen de voordeligste voorwaarden, kledingstukken te leveren die in dienst of buiten de dienst kunnen worden gedragen (werkkleren, veiligheidsschoenen, enz.).

De administratieve dienst van het fonds wordt waargenomen door de Directie van het Personeel. De Directie van de Financiën houdt de boekhouding bij en zorgt voor de financiële dienst. De Directie van het Materieel en van de Aankopen koopt en keurt de stoffen, kleren en schoenen. Ze sluit de contracten af met de kleermakers, de confectiebedrijven en de leveranciers.

Het Paritair Comité, samengesteld uit vijf afgevaardigden van de Maatschappij en vijf vertegenwoordigers van de erkende personeelsorganisaties, brengt advies uit over: de kwaliteit en de kleur van de stof, de keuze der modellen, de aanwijzing der categorieën van bedienden die zich de te koop gestelde kledingstukken mogen aanschaffen, de prijs van de kledingstukken, de voorwaarden van betaling die aan het personeel worden gesteld.

De activiteit van het kledingfonds beperkt zich niet tot het afleveren van diensthoofddeksels en dito kledij.

Het personeel kan er ook andere kledingstukken en artikelen bestellen die in serie worden vervaardigd, o.m. blauwe gabardines, 3/4 wol 1/4 katoen; werkpakken van Bedfordstof, werkpakken en overalls van blauw katoen, waterdichte kledingstukken, stofjassen van katoen, veiligheidsschoenen, antisliptoestellen, enz.