Homepagina > Het Spoor > Over ... en ... > Over dal en spoor > Op de Kalmthoutse Heide

Op de Kalmthoutse Heide

R. G.

maandag 30 mei 2022, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Ongeveer tweehonderdvijftig jaar geleden was de Kempen nagenoeg volledig bedekt met dichte en woeste wouden, onderbroken door blonde duinen en veelsoortig struikgewas, waartussen tal van verraderlijke moerassen verscholen lagen. Weinig mensen bewoonden die streek. Men ontmoette er alleen een paar haveloze herders, vergezeld van hun trouwe hond, en armzalige houthakkers die de „mastentoppen” (denappels) plukten om hun honger te stillen. Die arme, ruwe stakkers leefden in voortdurende angst voor de struikrovers. Legenden uit die tijd beweren, niet zonder overdrijving, dat iedere reiziger, die zo stoutmoedig was de streek te betreden, vermoord werd. Deze faam schrikte echter Voltaire niet af die, tijdens de maand juni 1739, in gezelschap van Madame du Châtelet, door de Kempen reisde, doch er geen warme herinnering aan meedroeg: „Nu zitten wij midden in Barbarije..., schreef hij aan een vriendin. Indien Madame du Châtelet lang in dit land blijft, zal zij zich de koningin der wilden kunnen noemen.”

De tijden zijn, gelukkig, veranderd. Dat achterlijke land is thans bedekt met kanalen, sporen, stations, wegen en steenkolenmijnen; in een vijftigtal jaren heeft het menselijk genie de aardrijkskunde ervan ondersteboven gegooid.

Maar de Kempen is niet dood, niet volledig althans, en dit tot grote vreugde van de toerist, van de kunstenaar en van de dromer.

Zoals de Hoge Venen, die zusterstreek, een natuurreservaat afgebakend hebben om hun verstikking als gevolg van een onbezonnen bebossing te voorkomen, zo heeft ook de Kempen, bedreigd door de ontbossing, haar eigen reservaat gesticht en zich aldus gevrijwaard. Deze woeste „tuin”, een laatste getuige van een duizendjarige grond, strekt zich uit over honderden hectaren in het Noorden van België, tussen Kalmthout en de Hollandse grens, die hij zelfs ver overschrijdt.

Het is een woeste, betoverende tuin die toch zo miskend wordt! Want, bitter weinig toeristen bezoeken dit wonderlijk hoekje van de Kempen. Hoevelen ontvluchten hun streek, hun land niet om onder vreemde hemelen het ideale reisgenot te zoeken dat zij niet wijs genoeg waren, op twee stappen van hun ogen, in hun eigen land te vinden.

En het is, nochtans, geen verloren streek: de internationale spoorlijn van Brussel naar Amsterdam, met haar bekoorlijke stationnetjes, loopt er vlak langs.

Waarom nog langer wachten als het spoor zelf ons uitnodigt? Laten wij dus een tochtje wagen in dit Kempens Reservaat.

Wij stappen te Brussel in een toeterende „expres” en betreden de Antwerpse metropool een dertigtal minuten later, na juist genoeg tijd gehad te hebben om de titels van ons dagblad te lezen. Een „boemeltje” wacht ons ongeduldig op een naburig spoor. Een fluittoon weerklinkt en, zacht wiegend als een boot, dendert de trein naar het noorden. Wij zijn weer weg. De hemel is klaar, en fris het briesje; de hoofdwachter beloofde ons zoeven dat het een mooie dag zou worden.

Wij plooien ons dagblad weer open en beginnen de detectievefeuilleton te verslinden. Doch, wij zullen nooit weten wie de moordenaar is, want juist op het kritieke ogenblik rijdt onze trein het station Heide binnen. Wij staan vóór de poorten van de wondermooie tuin.

Wij vergeten politiek, sport en moordenaar en treden met beide voeten in het avontuur. Een lenig kronkelend wegeltje, getrokken in de bruine aarde, voert ons door een bonte mengeling van kreupelhout en dennen. Tot plots de bosschages wijken en de tuin zich vóór onze ogen ontrolt met al de verrassende weelde van zijn toverachtige omlijsting.

Wat een veelzijdig uiterlijk biedt de Antwerpse Kempen ons! Hier leeft de aarde in nauwe gemeenschap met het water: de duinen liggen naast de beuken-bosjes, de zilveren „moeren” naast de braamstruiken en de esdoorns, de beekjes naast het heideveld Wij bekijken de grond en bemerken de versteende schelpjes die ons vertellen hoe, vijftienduizend jaar geleden, de zee uit deze vlakte wegtrok, doch er een geheimzinnige flora en fauna achterliet. De den verhaalt ons hoe hij afstamt uit het kolenwoud, dat de Ouderen verbonden met het Arduenna Sylva van Caesar. Die beide wouden waren, trouwens, maar overblijfselen van het ontzaglijke Hercynische Woud dat, in het neolytische tijdperk, bijna gans Europa bedekte van het Harzgebergte tot aan de Schelde. En de nederige bloem, die over deze streek heerst, neuriet ons toe:

„Ik ben het heidebloempje en, voor zover ik weet, is er over mij niet veel te zeggen. Mijn zusters hebben mij verteld dat de wind ons hier gebracht heeft en dat wij, zoals de Schepper verlangde, ons vermenigvuldigd hebben. De mensen van dit land noemen ons”hei„en ik denk wel dat zij van ons houden, want zij hebben onze naam gegeven aan het dorp waarin zij wonen [1].”

Tijdens de zomerdagen blakert de Kempen onder de zon met de onvolprezen rijkdom van haar plantentooi, maar in het begin van oktober bereikt zij haar volle luister. Ontdaan van hun groene en eenvormige jeugd, tooien de eik, de berk, de beuk en de den [2] zich dan met een heerlijke kleurenpracht. De duinen hebben een tint van bleke saffraan en de heidevelden schijnen een onmetelijk ros tapijt. De zonnedauw, dat vleesetend bloempje, verteert, tussen zijn fijne voelhaartjes, de laatste herfstvliegen. De meeuwen verschijnen reeds aan de horizon terwijl de trekvogels zich gereedmaken voor een vlucht naar verre einders. En Jan Konijn haast zich om een laatste uitstapje te wagen vóór die stoute wolf op twee poten, die de jager is, hier tussen de struiken zal verschijnen.

Land van schoonheid, maar ook van stille rust!

Want, al wie die streek eens bezocht heeft, zal er willen terugkeren; wie haar eens heeft liefgehad, zal immer van haar blijven houden. Hier mag de auto, immers, niet binnen en valt niet het minste vleugje fabrieksrook ie bespeuren. Dit is een maagdelijk Eden waardoor de levenwekkende en opbeurende wind der grote ruimte blaast en waarin de zalige stilte door geen geluid noch geraas verbroken wordt, behalve soms, heel in de verte, het nauwelijks hoorbaar gemurmel van een trein dat onze dromen zachtjes komt wiegen.

En dit zachte, stille geluid doet ons denken aan het stationnetje, daarginds, ver achter de pijnbomen waar ons avontuur zal eindigen. Als straks de wielen ons, tevreden en gelukkig, vanhier wegvoeren, zullen wij ons dagblad weer ter hand nemen. Misschien zullen wij dan vernemen wie de moordenaar is? Maar neen, dat staat in het volgend nummer...


Bron: Het Spoor, oktober 1961


[1Het woordje”hei„of”heide„, dat van Frankische oorsprong is, vinden wij dikwijls terug in de Kempense plaatsnamen. Maar het komt tevens vaak voor in de toponymie der Hoge Venen: Heyd, Ernonheid, Chauveheid, enz... Dit is een voorbeeld te meer van de verwantschap tussen de Kempen en de Venen, waarover wij hierboven reeds spraken en die door de minnaars van beide streken ongetwijfeld reeds word opgemerkt.

[2Wij vinden hier een grote verscheidenheid van dennensoorten: van de grove den tot de zeeden, een bij uitstek zuiderse soort, en de „Corsica pinus”, een soort zeeden die vooral op Corsika groeit. In de omgeving van de Kalmthoutse heide pronken tevens tal van Amerikaanse eiken die elders in Europa zeer zelden voorkomen