Homepagina > Het Spoor > Over ... en ... > Over dal en spoor > Tienen

Tienen

R. Gillard.

zondag 8 januari 2023, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

1838 is een jaartal waarop de echte Tienenaar prat gaat. Het is inderdaad het oprichtingsjaar van een bescheiden suikerfabriek, waarvan de snelle opgang de economie van de stad op krachtige wijze zou beïnvloeden. Het is eveneens het jaar waarin de spoorlijn Leuven - Tienen plechtig werd geopend. De geschiedschrijvers vertellen ons hierover dat de plechtigheid bijgewoond werd door M. Nothomb, minister van Openbare Werken en talrijke personaliteiten, en opgeluisterd werd met wapperende vaandels en schetterende fanfares. Dit laatste is een detail dat ons wellicht minder ontroert. Belangrijker is het feit dat de trein, gesleept door de locomotief Hercules, dapper de negenhonderd meter lange tunnel van Kumtich – het eerste spoorwegkunstwerk van die aard in België – doorkruiste en behouden aankwam ter bestemming waar een dichte uitgelaten menigte hem triomfantelijk onthaalde. De terugreis gebeurde helaas niet zonder emoties. Halverwegen verloor Hercules een wiel en de „notabelen”, zo verhaalt men, konden noodgedwongen te voet naar Leuven terugkeren. Dat gebeurde gisteren: beelden uit een heerlijke ouderwetse lijd. Vandaag doorkruisen de kleinkinderen van Hercules, in alle richtingen, de netten van de wereld tegen meer dan honderd kilometer per uur en, wees gerust, tijdens hun razende ritten denken zij niet eens meer aan het smadelijk avontuur dat hun „grootvader” overkwam. Van daag is de nederige fabriek van Tienen uitgegroeid tot een reusachtige suikerraffinaderij die wereldvermaard is. Zij bezorgde de Tienenaars een nieuwe sociale welstand maar ook de spotnaam van suikermannen.

Eigenlijk is dit slechts een van de vele bijnamen uit de zeer beeldrijke collectie waarmee de Tienenaars kunnen pralen. In de XIIIe eeuw beoefenden de meeste inwoners de wol- en lakenweverij: dit bezorgde hun de spotnaam van schapekoppen, die de Lierenaars overerfden toen zij de wolmarkt aan hun „buren” ontfutselden. Wegens het overwegend landbouwkarakter, dat de stad tot in de XVIIIe eeuw behield, werden ze een tijdlang smalend voor boeren uitgescholden. Zouden deze boeren met hun schapekoppen, door een speling van het noodlot, ook vóór wildzangen versleten zijn geweest? Het gebeurde tijdens een decembernacht in 1722. Speels liet de maan haar helder schijnsel tegen de glasramen van de St.-Germanuskerk weerkaatsen. Hebben zij toen gedacht dat het bedehuis in brand stond? Duizenden inwoners stroomden toe met emmers water om het heiligschennende vuur te bestrijden.

Was dat een tegenvaller: net als de Mechelaars, die dezelfde domme streek hadden uitgehaald, werden zij toen als maneblussers geschandvlekt. De parel die de kroon zet op de reeks legendarische bijnamen welke druipen van gal en spot, zou evenwel nog volgen. Omstreeks 1380, toen het kleine volk, bij gebrek aan fatsoenlijker tijdverdrijf, op het oorlogspad toog, gebeurde het dat de Tienenaars, om de een of andere onbenullige reden, de Leuvenaars in een hinderlaag wilden lokken. Opgeschrikt door het gekwaak van de eenden die de Tienenaars op hun tocht hadden geroofd, vonden de Dijlebewoners de tijd om zich voor de ostrijd klaar te maken en, derhalve, hun vijanden in de pan te hakken. Hadden de Tienenaars een veldslag verloren? Wat zou dat! Zij hadden, integendeel, hun blazoen verrijkt met een nieuwe scheldnaam die zij, trouwens, nu nog dragen: de kwakers. Hiermee worden natuurlijk de Tiense eenden bedoeld.

Er wordt wel eens beweerd dat de opeenvolgende spotnamen waarmee de Tienenaars in de loop der tijden werden bedacht, alleen reeds voldoende zouden zijn om de geschiedenis van hun stad te schrijven. Zo stoutmoedig zijn wij nu eenmaal niet. Laten wij inderdaad niet vergeten dat Tienen een zeer oude stad is. De Romeinen bouwden er een nederzetting, knooppunt van belangrijke heerbanen, waarvan de vermaardste leidde naar Tongeren, na Doornik de tweede stad van Belgica prima. Het eigenlijke dorp ontstond waarschijnlijk omstreeks het midden van de VIIIe eeuw. Op dat tijdstip is er in een levensbeschrijving van de H. Amelberga sprake van een zeker Thuinas, afgeleid van Tiona, een Germaanse vervorming van het Keltische duno [1]. De oudste Dietse oorkonden vermelden het als Thienes, vervolgens Thenis, Tenis. Thenas. Thienen, een plaatsnaam die wij, omstreeks 1100, ook in het Frans terugvinden in de vorm van Thenis mons [2], daarna, achtereenvolgens Thienes Ie Mont, Tieneslemont, Thillemont, Thirlemont.

Een goede eeuw geleden sprak men, ten slotte, van de blanke stad. De profaan zal natuurlijk denken dat deze nieuwe „adelbrief” iets te zien heeft niet de Tiense suiker. Ge moogt me heus geloven, het is de zoveelste bijnaam in die vermaarde historische reeks. In 1832 woedde aldaar de cholera in al haar hevigheid. Op bevel van de Regentieraad moesten al de huizen zowel binnen als buiten met kalk worden bestreken. Dit mocht helaas niet baten: er vielen talrijke slachtoffers. Aangegrepen door een panische angst herbegonnen de Tienenaars hun werk met nog meer ijver. De plaag werd ditmaal overwonnen. Wat eenmaal gediend had om een afgrijselijke ziekte te bestrijden, zou achteraf een kokette gewoonte blijven, die trouwens een algemene bijval oogstte. Wanneer Hercules enkele jaren later puffend en hijgend de stad bereikte, ontdekten de reizigers met verbazing dat Tienen werkelijk een mooie blanke stad was.

Het nijverige Tienen, met zijn 23.000 inwoners, is werkelijk een zeer aantrekkelijke stad. Hoewel er thans van al dat wit niet veel meer overblijft, behalve dan de suiker, biedt de stad, in tegendeel, aan de toerist, van waar hij ze ook benadert, een vrolijke symfonie van rode en bruine daken, omringd door prachtige groene lanen. Gelegen aan de samenvloeiing van de Grote Gete en de Molenbeek, halverwegen Brussel en Luik, niet ver van de taalgrens en van de kam die de scheidingslijn vormt tussen de stroomgebieden van Maas en Schelde, is die overgangsstreek de aandacht van de toerist overwaard. Waarom zou, op een of andere zondag, een uitstapje naar Tienen u niet bekoren? Weldra wordt het weer lente en mooi is die lente in Haspengouw.

Tienen zal u gewis niet teleurstellen. Een eerste bezienswaardigheid is de St.-Germanuskerk op de Veemarkt, een prachtig gebouw in Romaans-Gothische stijl, dat de invloed van de bouwmeesters uit de Maas-vallei heeft ondergaan toen het bisdom van het Prinsdom Luik, dat op zijn beurt door de Rijnlandse en Byzantijnse kunsten werd beïnvloed, zijn geestelijk gezag tot Leuven uitstrekte. Deze collegiale kerk was oorspronkelijk een kleine Romaanse tempel, opgetrokken, omstreeks 872, door de Benediktijnen van de vermaarde abdij van Saint-Germain-des-Prés te Parijs. Zij heeft een weelderig interieur. Het portaal, in zuivere Romaanse stijl, en de hoge beuken in spitsbogenstijl, waarboven een sierlijke galerij prijkt, treffen de bezoeker door de keurigheid van hun lijnen. De beiaard met zijn vierenvijftig klokken is de compleetste van liet land, en, ontegensprekelijk, een van de welluidendste.

De Onze-Lieve-Vrouw-ten-Poelkerk troont op de grote markt welke, na die van Sint-Niklaas-Waas, de uitgestrekste van België is. De Brabantse spitsbogenstijl van deze indrukwekkende tempel is verwant met de kerkelijke bouwstijl uit het noorden van Frankrijk, maar soberder dan. Deze kerk, schroef Paul Dewalhens, verheft zich ten hemel als een lofzang aan de vreugde, aan de schoonheid van de wereld. De oorspronkelijke kapel – die het huidige koor van de kerk vormt –, toegewijd aan de roemrijke Maria-ten-Poel, werd in 1297 opgetrokken op een modderpoel die slechts veel later drooggelegd en gedempt werd. In dat moeras werd het lijk geworpen van een vrome pelgrim die in de herberg van het dorp verbleef en door zijn gastheren werd vermoord. Volgens de legende, werd zijn stoffelijk overschot ontdekt dank zij een vrouw die geleid werd door een Mariabeeldje en door dwaallichtjes die boven het moeras bleven flikkeren.

Indien gij naar Tienen gaat, bezoek dan ook de Oude-St.-Pieterskerk van Grimde, toegewijd aan St.-Pieter. In 1850 was zij zo bouwvallig geworden dat men besloot ze te slopen, iets wat, dank zij een moedige beslissing, op bet nippertje kon worden voorkomen. Zij werd prachtig gerestaureerd en doet thans dienst als begraafplaats voor de doden van de laatste twee oorlogen: zij ritsten naast elkaar, in de middenbeuk en langs de muren van de zijbeuken en van de kruisbeuk, in identieke, graven. Aan de kerkhofdeur hangt de Lantaarn der Doden. Deze begraafplaats is ongetwijfeld enig in haar soort in België.

In deze kroniek mogen wij zeker de Onze-Lieve-Vrouw-Ten-Steenkapel niet vergeten. Dit oude leprozenhuis van St.-Maurus, gebouwd langs de Romeinse heerbaan van Tongeren naar Leuven, dagtekent van de XVe eeuw. In 1630 werd aldaar een beeld van de Heilige Maagd ontdekt dat door zijn mirakelen weldra vermaardheid verwierf. Tegenwoordig wordt St.-Maurus aangeroepen tegen zware hoofdpijn; hij wordt bijzonder vereerd in de nacht van 16 op 17 januari en in de Paasnacht. Al wie op die dagen een der oude kronen op het hoofd zet die vóór het altaar van St.-Maurus liggen en bovendien bidt, een kaars laat branden en een geldstuk offert, zal zich van zijn pijnen bevrijd voelen.

De Kapel van Onze-Lieve-Vrouw-Ten-Steen is ook op een ander gebied wijd en breed bekend. Is zij inderdaad niet, samen met de naburige kerk van Hakendover, het middelpunt van de vermaarde bedevaart ter ere van St.-Salvator, die in de voormiddag van Paasmaandag wordt gehouden? Nu wij het toch over folklore hebben, waarom dan ook niet spreken over die andere merkwaardige bedevaart van de Twaalf Apostelen die uitgaat op Palmzondag te Hoegaarden, dat toch vlakbij Tienen ligt ?... Ja, niet tegenzin verlaten wij de blanke stad: wij weten nog zo weinig over haar! Daarom zullen wij er terugkeren ter gelegenheid van de vrolijke Paastijd om de raadselachtige dertiende metselaar te zien, die de kerk van Hakendover hielp bouwen. Of, indien u het verkiest, op de laatste zondag van juni, wanneer de reuzen Janneken en Mieken Sint-Germanus gaan groeten. Dit is dus afgesproken: wij keren terug naar Tienen.


Bron: Het Spoor, maart 1963


[1Duno, heuvel. Die plaatsnaam, waaraan de Latijnse vorm dunum werd gegeven, vindt men terug in de samenstelling van eert groot aantal woorden. Hij gaf, ondermeer, aanleiding tot het ontstaan van de namen Cugnon (Congidunum), Verdun (Virodunum), Lyon (Lugdunum).

[2Letterlijk: heuvelherg, een geval van tautologie dat in de plaatsnaamkunde dikwijls voorkomt. Om Thenis te onderscheiden van andere Waalse gemeenten zoals Thines, Thisnes, Thynes en Les Tiennes, hebben Luikse geschiedschrijvers er het achtervoegsel mons (mont = berg) aan toegevoegd. Het verklaart dan meteen de huidige Franse benaming van de stad, waaruit sommige spuiters zullen afleiden dat hun „Trekt den berg” dan toch maar een halve vergissing is.