Homepagina > Het Spoor > Over ... en ... > Over berg en spoor > Wij gaan naar de Kemmelberg

Wij gaan naar de Kemmelberg

R. G.

zaterdag 8 oktober 2022, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

De trein Brussel-leper heeft zopas de grensstad Komen verlaten. Op deze melkwitte septembermorgen doezelt de oude stede van de heilige Chrysolius zachtjes weg in de nevelslierten van de Leie. Plots klaart het landschap op en begint het te leven. Op de eentonigheid van de vlakte volgen nu licht rijzende en dalende landerijen. Hier en daar doorsnijden schuchtere heuveltjes de vette weilanden die door kleine bosjes lorken, essen en populieren worden omringd, terwijl, in de verte, de torens opdoemen van die mooie Westvlaamse stad leper.

leper, de tragische! Zal men er wel ooit kunnen over spreken zonder terug te denken aan die verschrikkelijke oorlogsjaren welke van haar een der laatste bolwerken van het vrije België maar ook een der bloedigste slagvelden maakten die Vlaanderen ooit gekend heeft? Tot driemaal toe, in oktober-november 1914, in april-mei 1915 en van juli tot oktober 1917, woedde de strijd in al zijn hevigheid rond de stad. Reeds bij het begin van de vijandelijkheden werd zij vreselijk toegetakeld. Het eerste bombardement had plaats in oktober 1914; Keizer Wilhelm II, die al te vroeg aan zijn „Blijde Intrede” dacht – blijkbaar hield hij niet van talmen – woonde dit droevige schouwspel in hoogst eigen persoon bij. In de lente van 1915 werd de stad opnieuw met een hagel van moordend staal overspoeld: dat was de genadeslag. Van de oude steegjes en de trotse gebouwen bleef alleen nog een troosteloze puinhoop over. Ondanks alles hield leper stand; en het was van uit deze puinhoop dat enkele duizenden Belgische soldaten, in 1918, vuil en haveloos maar onverzettelijk het beslissende eindoffensief zouden inzetten. Aan de rand van de stad, nabij de Menense Poort, werd, in 1927, een prachtig monument opgericht dat een blijvende hulde wil zijn voor de bijstand welke de geallieerden in die droevige dagen aan België hebben verleend.

leper is een aantrekkelijke en nette stad. Zigzagsgewijs krontelt er een lieftallig kanaal dat de toerist uitnodigt tot een rustige wandeling. De Lakenhalle en het Belfort, het Stadhuis en de Sint-Maartenskathedraal werden prachtig gerestaureerd en hebben de stad haar duizendjarig hart teruggeschonken. Heropgebouwd op de puinen, heeft leper haar glansrijk verleden teruggevonden.

Wie leper bezoekt zal ongetwijfeld de bekoring van haar omgeving ondergaan. Het platteland en de steden die haar omringen worden door tal van autobussen bediend. Wilt ge kennis maken met Waasten, Mesen en Poperinge? Of nog – vermits wij toch op de drempel van Frankrijk staan – met Bailleul, Rijsel en Toerkonje? Of misschien met Armentières, het arme Armentières dat in 1914-1918 in een hoop brandende as herschapen werd en dank zij een zekere „Mademoiselle”, een andere Madelon, vermaardheid verwierf?... Het wordt beslist een mooie dag, vol heerlijke en aangename herinneringen.

Waasten ligt aan de samenvloeiing van Leie en Douve. Ook om deze oude stad werd tijdens de eerste wereldoorlog hardnekkig gevochten. Haar nieuwe, mooie, ruime kerk, in Romaanse overgangsstijl, bezit een hoge vierkante toren die de ganse omgeving beheerst. Men heeft ze de kathedraal van de Leie genoemd.

Vlakbij ligt de gemeente Mesen die vermaard is om haar tabak. De oude Romeinse heirbaan van Doornik naar Kassel liep over haar grondgebied. Bekend in de geschiedenis is haar abdij die tijdens de Revolutie werd verwoest. Zij werd omstreeks 1065 gesticht door een zekere prinses Adela, dochter van Robert, koning van Frankrijk en echtgenote van Boudewijn V, graaf van Vlaanderen. Binnen haar muren sleet Richildis, gravin van Henegouwen, enkele jaren van haar zeer bewogen bestaan.

Ook het dorpje Wulvergem, een parel van de Douve, kan zijn adelbrieven voorleggen. Deze adel is bovendien erg oud! Een voerman ontdekte er, bij het graven, een antieke vaas die 270 medailles met de beeldenaars van Marcus-Aurelius, Antonius en Commodius bevatte. Het naburige Nieuwkerke is trots op zijn lakenindustrie die reeds bloeide in 1358, het jaar waarin Lodewijk van Namen, Heer van Bailleul en Petegem, aan de lakenwevers van dit dorp hun eerste keuren schonk. Te Westouter ontspringt de Douve, die vliet van de kleine maar lieftallige Rode Berg; en te Dikkebus borrelt de Kemmelbeek op. De naam Dikkebus herinnert aan het dichte bos dat destijds de streek begroeide en waarvan hier en daar nog schilderachtige lapjes overblijven.

Poperinge, nog een slachtoffer van de oorlog, is een zeer bedrijvig industriestadje dat prat gaat op enkele zeer mooie gebouwen zoals het moderne stadhuis en drie merkwaardige kerken. Een klein beekje, de Vleterbeek, ook de Poperinge genoemd, dat in Frankrijk op de Kaltenberg ontspringt, kronkelt zich door het stadje.

Rode Berg, Kaltenberg, hier wemelt het inderdaad van lieve heuveltjes! Die kleine dichtbebladerde heerschappen welke zelden hoger zijn dan 150 meter, schenken aan de Vlaamse vlakte een opgewekte, verrassende noot. Laten wij ook de Scherpenberg niet vergeten, de tweelingbroer van de Rode Berg en hun gezel de Zwarte Berg die zich schrijlings op de Franse grens heeft neergezet. En waarom zouden wij de Rijselberg niet vernoemen, de trots van Bailleul, die 45 meter hoog is? En dan is er nog die molshoop even buiten Werwik, welke nauwelijks 30 meter boven de zeespiegel uitsteekt en welke met een tikje overdrijving de „Berg” genoemd wordt?

Maar de parel van de streek is onbetwistbaar de Kemmelberg. Met zijn prachtige kruin en zijn zuivere lijnen lijkt hij een klein meesterwerk van de natuur. Hij is 151 meter hoog.

De Kemmelberg ontleent zijn naam aan het dorp Kemmel dat zich over zijn noordoostelijke flank uitstrekt. Het woord Kemmel zelf betekent berg daar het zijn oorsprong vindt in het Keltisch-Germaanse camila, gesproten uit het Latijn cumulus, ophoping, stapel (aarde): dit is dan een treffend voorbeeld van tautologie, d.w.z, herhaling onder een andere vorm, wat in de plaatsnaamkunde niet zelden voorkomt.

Wegens zijn bijzondere vorm en ligging was de Kemmelberg vanzelfsprekend een belangrijk strategisch punt tijdens de eerste wereldoorlog; hij ontsnapte dan ook niet aan zijn lotsbestemming. Deze gril van de natuur, die men liever als een verrukking voor het oog had bewaard, werd gedurende vier jaar het toneel van bloedige en hardnekkige gevechten. In deze strijd verloor hij het schilderachtige gebladerte dat zijn flanken tooide. In 1918 kon de vermoorde Kemmelberg als de eerste Kale Berg in de geschiedenis worden geboekt.

De jaren gingen voorbij; uit de met bloed doordrenkte aarde schoot nieuw lover op, tot grote vreugde van de vogels. Als een tragische uitkijkplaats herinnert alleen het Franse kerkhof, dat op de top van de heuvel werd aangelegd, de mensen van vandaag aan een droevige episode uit het leven van die van gisteren.

De Kemmelberg praalt weer in al zijn vroegere luister. Op de zand-leemachtige grond wedijveren bomen en struiken om de heerschappij der hoogten. Olijke paadjes zoeken er moeizaam hun weg langs het dolle welriekende gras. Op enkele passen van het kerkhof staat een uitkijkpost. Klim naar boven, het panorama dat gij daar zult zien is werkelijk wonderbaar. Maar kom, ik zal u het genoegen van die ontdekking maar liever niet ontnemen...


Bron: Het Spoor, september 1962