Homepagina > Het Spoor > Over ... en ... > Over berg en spoor > Dinant

Dinant

R. Gillard.

maandag 23 januari 2023, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Toen, stilaan overschaduwd door Parijs, de ster van Luik verbleekte, ontpopte zich een andere stad van het prinsbisdom als een roemrijk oord. In dit stroomgebied van de Maas, waar geen ziertje kopererts te bespeuren viel, was een kleine stad, wier geografische ligging niet de minste industriële toekomst liet voorspellen, begonnen met de bewerking van koper en zink. Zo ontstond de „dinanderie” of koperslagerij, die de naam van Dinant overal in de wereld zou ronddragen.

Tevergeefs vervolgden de tegenslagen dit Waals lapje grond bij de Maas, tevergeefs zon de concurrentie op middelen om de Dinantezen hun monopolie te ontfutselen, de geelgieters verspreidden overal in Europa onverpoosd de prachtige produkten van hun kunstambacht. Doopvonten, kandelaars, koorlessenaars, al die juwelen van de koperslagerij uit de XIIe en XIIIe eeuw, prijkten weldra in kastelen en kerken. Vanaf de XVIIIe eeuw nam de koperslagerij een heel andere vorm aan. Toen begon men huishoudelijke voorwerpen te vervaardigen: vaten, waterkannen, koffiepotten en beddepannen volgden, op de Europese markten, het spoor van hun illustere voorgangers. Die XVIIIe eeuw zou daarenboven een belangrijke etappe betekenen in de exploitatie van de koperslagerij. Tot dan toe werd het koper gesmolten; daar dit procédé meer en meer kostbaar bleek te zijn, schakelde men ten slotte over naar het drijfijzer. Slechts korte tijd werd de koperslagerij bedreigd door de mechanisering; vandaag bloeit zij opnieuw in haar zuiverste vormen. Nieuwe werkplaatsen weiden te Dinant geopend, onlangs werd er zelfs een school voor geelgieters geopend te Maredsous. De koperslagers schrijven nog steeds hun geschiedenis, de duizendjarige en wonderbare geschiedenis van de „copères” [1].

Dinant is beroemd om zijn ambacht, maar het is eveneens beroemd op het gebied der Kunst. Het schonk Wallonië heel wat beroemde namen. De schilder Joachim Patenier en waarschijnlijk ook Henri Blès zagen er het levenslicht. In Dinant stond tevens de wieg van de beroemde gebroeders Sax – Charles-Joseph (1791-1865) en Antoine-Joseph (1814-1894) –, de uitvinders van de saxofoon.

De geschiedenis van Dinant gaat terug tot een zeer ver verleden. Als wegenknooppunt van secondair belang was het reeds bekend onder de Gallo-Romeinen. Het was evenwel nog maar een armzalig dorp toen de Heilige Maternus er in het begin van de IVe eeuw het evangelie kwam verkondigen. Hij bouwde er een kleine huiskapel waarrond de nieuwe dorpskom ontstond, die als de ware grondslag van de stad mag worden beschouwd.

De opgang van de stad grenst aan het wonderbare. In de XIIIe eeuw telde zij meer dan tienduizend inwoners: een eeuw later zou dit aantal tot dertigduizend aangroeien. Maar zij was te sterk en te rijk, en ook te hoogmoedig, te voortvarend. Wij zegden reeds dat zij door tegenslagen overstelpt werd: inderdaad, de schaarse roemrijke dagen hadden niet zelden een zeer bittere nasmaak!

De naijver tussen de Dinantezen, onderdanen van het rechtsgebied van het prinsbisdom Luik en de inwoners van Bouvignes die tot het markiezaat van Namen behoorden, lag aan de basis van heel wat gruwelijke ervaringen. Indien de politiek niet vreemd is aan de haat die beide naburige steden elkaar toedroegen, dan staat het alleszins buiten kijf dat de concurrentie tussen hun koperslagers de hoofdoorzaak was van hun talrijke bloedige conflicten. Het was in die tijd dat Bouvignes het vermaarde kasteel van Crèvecœur oprichtte, waarvan nog aangrijpende overblijfselen te zien zijn; in die zelfde periode verrees eveneens Montorgueil; vanaf de hoogten van dit bolwerk wierpen de Dinantezen, met een tuig van eigen makelij, ongebluste kalk, steenblokken, krengen, ja zelfs lijken van inwoners van Bouvignes op de vijandelijke stad, indien wij althans de overlevering moeten geloven. Dank zij de „milde” steun van Namen en Luik duurde de oorlog ettelijke jaren. Hij eindigde met de volledige ondergang van Bouvignes en Dinant, zonder dat de naijver tussen de twee buren daarom luwde.

Dinant herrees machtiger en trotser dan weleer. De toekomst zou de stad evenwel nog bittere tegenslagen laten beleven. In het midden van de XVe eeuw, op het ogenblik dat zij het toppunt van haar macht bereikte, had zij de zijde gekozen van Frankrijk en van Luik tegen Philips de Goede en had zij het aangedurfd een afbeelding op te hangen van het portret van dezes zoon, de niet minder beruchte graaf van Charollais, de latere Karel de Stoute. Dit was veel meer dan een Bourgondiër, die bovendien reeds diep gegriefd was door de tegenstand van de Luikenaars, kon verdragen! Karel, die door zijn tijdgenoten de grote hertog van het Westen werd genoemd, spoedde zich naar de oevers van de Maas, maakte zich meester van Dinant, plunderde de stad gedurende drie dagen en liet ze daarna in brand steken. Toen kwam de „goede” Philips ter plaatse. Hij was oud en ziekelijk en verteerd door hoogmoed en woede: men diende hem in een draagstoel van Brussel over te brengen. Te Bouvignes wachtte hem een „uitgelezen” schouwspel. Bij paren rug aan rug gebonden, werden zeshonderd Dinantezen aangebracht, op een rij langs de oever van de stroom opgesteld en onder trompetgeschal in het water geworpen. Men schreef toen 1466. „Dit was eens Dinant”, murmelde de oude, bibberende grijsaard. Maar hij vergiste zich: de copères hielden stand. Ongeveer vier en een halve eeuw later beleefde de gemartelde stad een gelijkaardige, tragische gebeurtenis. Zonder ook maar de minste aanleiding werden zeshonderd zeventig Dinantezen gefusilleerd; de oudste was achtentachtig jaar, de jongste amper drie jaar. Ditmaal werden bovendien meer dan vierhonderd mannen gedeporteerd, achthonderd negenenzeventig huizen in brand gestoken, vijfenzestig gebombardeerd en zevenhonderd zevenenzestig gedeeltelijk verwoest. Dit gebeurde in augustus 1914. „Dit was eens Dinant”, dacht een andere oorlogsmisdadiger voldaan, maar ook hij vergiste zich.

Want Dinant is nog steeds springlevend! Als klein stadje met achtduizend inwoners is het een genot voor de toerist, de dromer, de kunstenaar. Gelegen in een wondermooie omgeving, mag het gerust als de parel van de Waalse Maas worden beschouwd. Wanneer gij eenmaal in die streek komt, stap dan even af in de stad van de copères. Gij zult er haar Collegiale kerk zien, met haar bolvormige klokketoren, beheerst door een zeer steile rotswand van tachtig meter hoog, waarop een ontzaglijke citadel is opgericht. Dit machtige fort, gebouwd door Everard van der Marck, negenendertigste prinsbisschop van Luik, dat in de loop der tijden tienmaal werd beschadigd, werd, na 1816, door de Hollanders in zijn huidige staat heropgebouwd. Van aan de voet van de O.L. Vrouwekerk leidt een trap van 406 treden naar dit oude indrukwekkende arendsnest. Ja, ga naar Dinant, ga deze schone onder de schonen bewonderen! Men zal er u de Bayard-rots tonen, een grote kalkrotsnaald, die, volgens de legende, door een hoefslag van het dappere strijdros van de berg gescheiden werd. Waarschijnlijker luidt evenwel dat die kloof het gevolg is van de houweelslagen van de legers van Lodewijk XIV die op deze plaats een doorgang voor zijn troepen en zijn materieel wou hakken. Verder zult gij er de grot van Montfat zien, een oeroude holte waarvan de ingang zich op een stevige wildbegroeide rots, in het hart van de stad zelf, bevindt. Enig mooi is de grot „La Merveilleuse”, met haar drie verdiepingen en haar zeer fraaie druipstenen. Te Leffe, in het noorden van de stad, aan de voet van wat eens Montorgueil was, vlak tegenover Bouvignes, staat een abdij die, vanzelfsprekend, een bewogen geschiedenis heeft gekend. En indien gij van snoepen houdt, zult gij u ongetwijfeld laten verleiden door de smakelijke couque de Dinant, een lekkernij waarvan de hardheid en de fijne smaak alom vermaard zijn.

Ook Anseremme is een bezoek overwaard. Het is een lieftallig plaatsje dat door het gehucht Penant met Dinant is verbonden. Hier zult gij de Lesse leren waarderen, die kristalheldere rivier welke aan de mooie St.-Jansbrug in de Maas uitmondt. Bouvignes, dat thans door de voorstad Saint-Médard met Dinant is verbonden, zal u het droevige einde vertellen van Crèvecœur en u zeggen waarom drie heldhaftige vrouwen zich vanaf de toren in de stroom wierpen. Bouvignes leeft nu in goede verstandhouding met zijn vroegere, geduchte buren. Net zoals Anseremme, gaat het prat op zijn hoedanigheid van voorstad van Dinant. Wanneer gij dus naar Bouvignes gaat, vraag dan maar gerust aan de eerste de beste inwoner hoe de Dinantezen de bijnaam van copère hebben verworven: bij het drinken van een stevige pint Dinantees bier, zal uw gelegenheidsgids u zonder een zweem van afgunst bereidwillig te woord staan.


Bron: Het Spoor, april 1963


[1Naar het Engels „copper”, bijnaam die te danken is aan het succes dat de geelgieters in Engeland oogstten.