Homepagina > Het Spoor > Geschiedenis > 150 jaar spoorwegen > De uitbouw van het belgisch spoorwegnet na 1835

De uitbouw van het belgisch spoorwegnet na 1835

K. Destoop.

maandag 16 april 2012, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

 De tijd van de staatsspoorwegen

De spoorweg in Laag- en Midden-België

Na 1835 werd ons spoorwegnet in een voor die tijd “hels” tempo uitgebreid.

De hoofdbekommernis van onze bewindslieden in deze aanvangsjaren van de spoorweg, bestond erin zo snel mogelijk een net uit te bouwen, waarbij de belangrijkste centra van het land met elkaar verbonden werden.

In 1836 kreeg de lijn Brussel - Mechelen reeds een eerste uitloper naar Antwerpen.

In 1837 werden de lijn Mechelen - Gent over Dendermonde en Schellebelle, en de lijn Mechelen - Leuven - Tienen tot stand gebracht.

Het jaar daarop, in 1838, werd deze laatste doorgetrokken tot Ans, de aanloop tot Luik. Nog in datzelfde jaar werd de verbinding gemaakt tussen Gent en Oostende, over Brugge.

In 1839 werd de lijn Gent - Kortrijk en Landen - St. Tuiden verwezenlijkt.

Eind 1839 beschikte het Belgisch grondgebied reeds over 310 kilometer spoorweg. Opvallend is wel dat dit net zowat volledig gesitueerd was in het noordelijk gedeelte van het land.

Het was pas vanaf 1840 dat het zich zuidwaarts ging uitbreiden. Tussen 1840 en 1841 werd de lijn Brussel - Tubeke - Bergen voltooid en het jaar daarop werd reeds de Franse grens bereikt te Quiévrain, Moeskroen en Doornik.

Laag- en Midden-België werden goed voorzien van spoorwegen. De redenen daarvan liggen voor de hand. Die streken lagen immers het dichtst bij Mechelen, het centraal punt van het net en bovendien waren het relatief vlakke streken. Men moest geen rekening houden met natuurlijke hindernissen zoals diepe valleien en hoge bergruggen; aanzienlijke hoogteverschillen moesten niet worden goed gemaakt door ophogingen of uitgravingen en er waren weinig kunstwerken nodig om doorgang te verlenen aan de spoorweg. Uitzondering daarop waren enkele bruggen en 2 tunnels, één te ’s Gravenbrakel en een andere nabij Kumtich, op de lijn Leuven - Tienen.

De spoorweg in Hoog-België

Vanaf 1842 echter pakt men ook de lijnen aan, die wel belangrijke werken noodzakelijk maken. Typisch voorbeeld is de ingebruikneming van het baanvak tussen Ans en Luik. Het hoogteverschil tussen de 2 plaatsen bedraagt 110 meter zodat de treinen aan kabels de hellingen opgetrokken moesten worden (naar een ontwerp van hoofdingenieur Henri Maus). Het jaar daarop, in 1843, werd de Pruisische grens bereikt door de inwijding van de lijn Luik - Verviers - Herbesthal, waar eveneens hoogteverschillen over vrij korte afstanden moesten overbrugd worden.

Ans en Verviers liggen bijna op éénzelfde niveau (177 m en 163 m), terwijl Luik dat ertussen ligt, slechts op 67 m ligt.

De lijn daalde dus over een vrij sterke helling tussen Ans en Luik, om daar de Maas over te steken en geleidelijk opnieuw op te klimmen naar Verviers. Zo moesten tussen Luik en de Pruisische grens maar liefst 20 tunnels gegraven en talrijke bruggen gebouwd worden. Daarnaast werd in 1843 ook nog de lijn ’s Gravenbrakel - Namen voor het verkeer geopend.

In 1844 werd geen enkele lijn aangelegd.


Bron: Het Spoor, mei 1985

Portfolio