Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Een dynastie van spoormannen (V)

Een dynastie van spoormannen (V)

J. Delmelle.

maandag 3 maart 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

 VIII. - Een en ander over tunnels

Een van de tunnels, waaraan de bouwers de meeste moeilijkheden ondervonden, is zonder twijfel die van Kilsby in Engeland. Het loont waarlijk de moeite zijn geschiedenis te vertellen.

De tunnel van Kilsby meet 2.214 meter en mondt uit op 50 meter boven de begane grond.

De ingenieur, die met de voorafgaande werken belast werd, deed, zoals dat toen de gewoonte was, meerdere proefputten graven om zich rekenschap te geven van de samenstelling van het terrein waarin het werk moest uitgevoerd worden. Hij stelde vast dat het grootste gedeelte van de ondergrond bestond uit een laag kuitsteenachtige leisteen. Na deze vaststelling was men met omzichtigheid aan de werken begonnen. Men boorde eerst 18 hulpschachten om de aarde naar boven te brengen. In de koolmijnen gaat men op dezelfde wijze tewerk. Een dergelijke handelwijze lijkt wel op het werk van de mol die op geregelde afstanden de grond uitwerpt, welke uit zijn onderaardse uitgravingen voortkomt.

De werken verliepen dus vlot toen men plots tot de bevinding kwam dat er, op ongeveer 200 meter van het zuidelijk uiteinde van de te bouwen tunnel, onder een 12 meter dikke kleilaag, een bank drijfzand lag die zich uitstrekte over een lengte van 120 meter in dezelfde richting als de tunnel. De vooraf gegraven proefputten lagen er rakelings naast, zonder er nochtans op te stoten. Deze ontdekking maakte een zodanige indruk op de bouwopzichter dat hij het slachtoffer werd van een embolie en stierf. Zou de uitvoering van de tunnel opgeschorst of doorgezet worden? Het merendeel van de ingenieurs raadden aan de werken op te geven. Maar Stephenson wiens naam nauw verbonden is met de geschiedenis van de eerste stappen der Belgische spoorwegen, vroeg om de onderneming te mogen voortzetten. Dit werd hem toegestaan.

“Het woord onmogelijk, herhaalde hij met voorliefde, heeft een lettergreep te veel. De eerste! Er is immer een middel om deze lettergreep dank zij handigheid, koelbloedigheid en doorzettingsvermogen, uit te wissen.”

Zoals men weet was Stephenson een zoeker. Hij had de kracht van de stoom ondervonden. Hij deed derhalve meerdere stoommachines naar Kilsby komen om het water uit de proefputten te pompen. Het resultaat van deze bewerking was dat bronnen, die ver aflagen van de plaats waar het pompen geschiedde, droog gelegd werden zonder dat alle putten evenwel volledig konden leeg gepompt worden. De bewerking had een ander resultaat: de bank drijfzand die men vroeger ontdekt had was veel uitgestrekter dan men gedacht had.

De bouwopzichter, die aan een embolie gestorven was, behoorde niet tot de grote familie der spoormannen. Stephenson daarentegen, maakte er wel deel van uit, door roeping, door voorbestemming. Een andere zou moedeloos de armen hebben laten zakken. Hij gaf zich niet gewonnen. Hij besliste, een eerste stuk van de tunnel op stapel te zetten vanaf een put waar het water het meest gezakt was. De grondwerkers, omgetoverd tot mijnwerkers, begonnen de grond weg te graven in gedeelten van vier meter lengte. De metsers volgden hen op de voet en bouwden een cirkelvormig geraamte in baksteen van negen meter doorsnede. En niettegenstaande de pompen aanhoudend werkten stonden de enen, zowel als de anderen, heel vaak tot aan de enkels, ja zelfs tot aan de knieën in de modder.

Een stuk van de tunnel was nauwelijks voltooid, toen het plots door het water overweldigd werd. De arbeiders waren echter van geen klein gerucht vervaard en in plaats van te vragen om dadelijk bovengehaald te worden, bouwden zij een vlot waarop zij met hun materialen plaats namen. En, ofschoon het water maar immer bleef stijgen, werkten zij door tot zij met het hoofd de bovenwand raakten. Toen sprong een hulpingenieur in ’t water en trok, al zwemmende, het vlot met een koord tot aan de hulpschacht. Allen kwamen zonder verdere moeilijkheden aan de oppervlakte.

Wat stond er Stephenson te doen nu dat het eerste deel van de tunnel onder water stond? De pompinstallaties doen werken? Natuurlijk! Na veertien dagen pompen was het water echter maar weinig gedaald en toen liet de Directie van de Maatschappij aan Stephenson weten dat zij het inzicht koesterde de onderneming voor goed op te geven. Stephenson antwoordde: “Geef mij nog veertien dagen uitstel!”

Veertien dagen later was al het water, door het aanhoudend werken van de pompen, uit het vak van de tunnel verdwenen.

Aldus werd het enorme werk, in weerwil van alle moeilijkheden stilaan voltooid. Gedurende dertig maanden ploeterden 1.250 grondwerkers en metsers, 200 paarden en 13 stoommachines onophoudelijk om de natuur te overwinnen. Ongeveer 260.000 kubieke meter aarde werden naar boven gehaald. Meer dan 8.000 liter water werden per minuut uitgepompt. Er werden 36.000.000 bakstenen gebruikt voor het bouwen van de wand.

Stephenson had de natuur uitgedaagd. De spoormannen van Kilsby, die zijn vertrouwen en zijn koppigheid deelden, verwezenlijkten een echt mirakel. Hoeveel andere werden er niet verwezenlijkt door hun collega’s uit de ganse wereld?

Geven de gebruikers van de spoorweg zich wel rekenschap van de geweldige som van inspanningen die samengebundeld zijn in dit verkeersgeheel, waardoor het hun vandaag mogelijk is van het ene eind van het land naar het andere te reizen, gerieflijk gezeten in een rijtuig dat bolt tegen 80 of 100 kilometer per uur, op een spoorbaan die ravijnen en valleien overschrijdt en heuvelen en bergen doorsnijdt? Hierbij denk ik aan de bruggen van Dendermonde en van Temse, van Val-Benoit en van Hoei, van Namen en van Houx-Anhée, van Anseremme en van Wezet, aan de viaducten van Dolhain-Limburg, van Trois-Ponts en van Pondrôme. Er zijn er nog andere, nog talrijke andere. En dan zijn er al die tunnels die in de Ardense krijtrotsen en leisteen werden geboord. Al deze kunstwerken vormen thans een geheel met de schilderachtige omgeving. Het is niet altijd zo geweest. Voor ons, die ze steeds gekend hebben, schijnen zij innig en sedert immer met het landschap te zijn vergroeid. En wij kunnen ons moeilijk voorstellen hoe grondig dit landschap door hen gewijzigd werd.

“Ah! zegde de ouwe Marcel mij in dit verband, wat een dankbaar onderwerp zou het voor een schrijver zijn, met klare voorbeelden te kunnen aantonen welke de rechtstreekse of onrechtstreekse terugslag is van het werk van de spoorman op alles wat zich in ons leven en ons hele bestaan voordoet. Soms spijt het mij dat ik geen schrijver ben. Ik zou een boek willen schrijven helemaal gewijd aan de glorie van de nederige spoorman, een boek dat een duidelijk beeld zou geven van zijn aandeel of van dat van zijn generatie tot generatie voortgezet werk, in de litteratuur, in de muziek, in de schilderkunst, in de schoonheid van het landschap, in de economie, in de hoge vlucht die het toerisme nam. In het sociale leven van de honderdvijftig laatste jaren heeft zich nimmer een zo baanbrekend feit voorgedaan als de overwinning van het spoor. Heeft men er al aan gedacht? Ik weet het niet. Wat ik echter wel weet is dat deze overwinning, gedeeltelijk althans, die is van de dynastie der Barbeaux. Het geeft mij een gevoel van fierheid. Is dit gevoel niet ten volle begrijpelijk? Is dit gevoel ook niet ten volle gewettigd?”


Bron: Het Spoor, mei 1960