Homepagina > Het Spoor > Gedicht - Lectuur - Schilderij > Ode aan de spoorweg (IV)

Ode aan de spoorweg (IV)

(Vrij bewerkt naar “Chants et Chantres du Rail”, een werk van Roger Gillard.)

maandag 16 juni 2014, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Hoofdstuk VI

Weldra brak het tijdvak van de nieuwe veroveringen aan.
 
Emile Verhaeren.

Weer is een halve eeuw verlopen sedert de dag waarop het spoor de Europese grenzen overschreed en met de verovering van al de continenten begon.

Terwijl de spoorwegen overwinningen aan de lopende band behalen, stapelt ook de Vooruitgang, onder zijn meest verscheiden vormen, zijn veroveringen op.

In 1854 wordt de elektrische telegraaf in dienst genomen waardoor de “armmachine” van Claude Chappe onttroond wordt. Het type druktelegraaftoestel verschijnt in 1866.

In 1876 wordt, in de Verenigde Staten, de eerste telefonische verbinding, over een afstand van drie kilometer, verwezenlijkt door de natuurkundige Graham Bell. Marconi zal, in 1897, het eerste radiotelefonisch bericht overseinen.

Na het opvangen van het geluid, volgt de opname van het beeld. Uitgevonden door Niepce en Daguerre, geperfectioneerd door Foucault, Fizeau en Talbot, geeft de fotografie, omstreeks 1860, haar geheimen aan de openbaarheid prijs. Datzelfde jaar verwezenlijkte Desvignes een foto van een locomotief. Voor de eerste maal werd een “trouwe afbeelding” van het spoor gemaakt.

Er zal ook een nieuwe kunst ontstaan: de filmkunst op 22 maart 1895 brengt Louis Lumière te Parijs de eerste filmband op het doek: “Arbeiders verlaten de fabriek”. De eerste openbare voorstelling zal doorgaan op de 28e december van datzelfde jaar in de kelderverdieping van de “Grand Café”, in het nummer 14 van de Boulevard des Capucines te Parijs. Op het programma, dat tien filmen van elk zeventien meter omvatte, stond “L’Arrivée d’un train à la gare de la Ciotat”.

De weg ontwaakt op zijn beurt. Een nieuwe vervoerwijze die men de “vuurmachine” noemt, wordt geboren. Reeds in 1769 had de Fransman Cugnot een klein rijtuig op drie wielen laten bouwen; het was een soort blokwagen die door stoom voortbewogen werd. Het eerste rijtuig op vier wielen zal, in 1828, door Pecqueur gemonteerd worden. Een andere. Fransman, Lenoir, bouwt, in 1863, een rijtuig met een gasmotor. In 1881 bouwt Raffard, nogmaals in Frankrijk, het eerste elektrische rijtuig. De carburator dagtekent van 1883, de banden van 1885; de fiets is voorbijgestreefd. In de maand april 1899 bereikt een voertuig, voor de eerste maal in de geschiedenis, op de weg een uursnelheid van 100 kilometer... De auto was echter vierenzestig jaar achter op de locomotief.

Zoals wij zagen, bleven ook de spoorwegen op hun lauweren niet rusten. Zij zijn doorgedrongen tot de meest afgelegen dorpen van de bekende streken, tot de Annamietische strohut, tot de houten hut van de Siberiër, tot de wagen van de nomaden uit Guarani. Met duizenden stations, met duizenden staven, hebben zij rond de wereld een gordel van vuur gesmeed. Doch het spoor is onverzadigbaar. Het is een nieuwe Draak die geen vrede neemt met zijn eigen wezen; het wil zich openspreiden, zich met andere vormen tooien. Nu dat het de stad bereikt heeft, wil het elke wijk, elke laan, elk huis veroveren. Over de velden heen wil het, door duizend nieuwe draden het wonderbare net aansnoeren... De secundaire spoorwegen treden in de geschiedenis van de mensen.

De secundaire spoorweglijnen omvatten de trams — stadstrams en buurtspoorwegen — ook spoorwegen van lokaal belang genoemd, en de ondergrondse lijnen.

Deze laatste worden in de gewone omgangstaal kortweg metro genoemd, een woord dat afgeleid is van het Griekse “metropolis”: moederstad of hoofdstad. “Tramway”, dat op het einde van de XIXe eeuw ingekort werd tot “tram”, is van latere datum. Het is samengesteld uit “tram”, dat van Schotse oorsprong is en platte staaf betekent en “way” (weg). Bij uitbreiding werd ook het rijtuig tram genoemd. In 1873 was die vervoerwijze te Parijs en te Rijsel algemeen verbreid.

Te Londen, in de wijk van Marble Arch, rijden de paardentrams — de “Metropolitan horse trams” — voor het eerst uit in 1862. Op dat ogenblik waren zij echter geen onbekenden meer in Frankrijk, noch in de Verenigde Staten waar, in 1842, een Fransman — Loubat — een lijn te New York aangelegd had.

Een Amerikaan, die de voorbestemde naam Train droeg, nam de wijk naar Europa. Hij zal, omstreeks 1860, de eerste Britse trams bouwen.

Zodra hij in Frankrijk teruggekeerd is, zat Loubat zich gaan toeleggen op het uitrusten van de steden van zijn land met wat men de “Amerikaanse spoorweg” is gaan noemen. De eerste lijn wordt ingewijd te Parijs, in 1854, op de Debillykaai. Indien de trams echter, in de Verenigde Staten snelle vorderingen maken, is dit nochtans niet het geval in Frankrijk waar dit soort vervoer slechts koel schijnt te worden onthaald. Frankrijk doorworstelt een moeilijke periode; in feite doorstaat het een economische groeicrisis. Daarna breekt de oorlog uit; het wordt een ware ramp te Sedan. Men zal tot in 1873 moeten wachten alvorens men het waarlijk ernstig gaat menen met de trams. Van die datum af worden zij in alle belangrijke steden aangelegd.

Op dat ogenblik heeft de metro reeds de Engelse hoofdstad veroverd. Het is, inderdaad, in 1863 dat te Londen, in aanwezigheid van minister Gladstone, de eerste lijn van de Metropolitan Railway, ingewijd werd; het was de voorloper van de “Underground” die onze overzeese vrienden in hun gewone omgangstaal de “Tube” noemen. Ofschoon het idee van deze spoorweg in Frankrijk teruggaat tot 1885, is het pas in 1897 dat de regering er enige belangstelling zal aan verlenen. De eerste lijn van de metro, die Vincennes met Maillot verbindt, zal in 1900 voor het verkeer opengesteld worden.

Negentienhonderd, de “mooie tijd”... De wereld vergeet de zaak Dreyfus en richt de blikken naar Transvaal. In Parijs opent de Wereldtentoonstelling haar poorten; het rolpad treedt in het nieuws. Negentienhonderd... Een schitterend hoofdstuk uit de geschiedenis van de wetenschap wordt afgesloten, een opvallende bladzijde van het Franse kunstleven wordt omgedraaid: Maupassant, Daudet, Verlaine en Samain zijn pas gestorven. Toulouse-Lautrec beleeft zijn laatste ogenblikken, Emile Zola zijn glansjaren.

Maar in deze koortsachtige dagen begroet Parijs niet alleen de dageraad van een nieuwe eeuw: het bezingt een nieuwe kracht! Welk een wonderlijke omwenteling: de Parijse metro wordt niet meer door paarden gesleept, noch door stoom voortbewogen! Hij is geëlektrificeerd. Men feest in Frankrijk; maar men feest ook te Brussel. Want deze spoorweg, waarop Lutetia zo trots is, werd door Belgen gefinancierd en gebouwd!

Zo werd dus, in de laatste jaren van de XIXe eeuw, een schitterende ontdekking werkelijkheid: de elektrische tractie. In feite is zij het resultaat van lange en geduldige opzoekingen, de vrucht van honderden jaren werk. Indien het magnetisme en de elektrostatica sedert eeuwen gekend zijn, dan dagtekent de studie van de elektrocinetica maar van het begin van de XIXe eeuw, toen de elektrische stroom werd ontdekt.

De eerste proefneming met een op wielen gemonteerde magneto-elektrische motor werd, in 1835, in de Verenigde Staten gedaan, eerst te Springfield en daarna te Boston. Deze geniale uitvinding was het werk van Thomas Davenport, een smid uit Philadelphia. Met dit voertuig was het nochtans niet mogelijk personen te vervoeren.

In 1842 vond de Engelsman Robert Davidson de eerste elektrische tractor uit. De machine werd op de spoorweglijn Edinburg - Glasgow beproefd. Zij woog vijf ton en kon een last van zes ton tegen een snelheid van zes kilometer per uur slepen.

Het publiek en de pers onthaalden deze prestatie op een algemeen scepticisme. De spotters, wier lachlust door de overwinning van de stoom niet afgekoeld was, keerden zich nu tegen deze nieuwe uitvinding die het gezond verstand van de burger uitdaagde. De best voorgelichte en de stoutmoedigste talenten lieten zich meeslepen door de algemene opinie. Zo zou zelfs Louis Figuier, de befaamde, wetenschappelijke vulgorisator, spreken over de “steen der wijzen van de moderne mechanica”.

De proefritten werden nochtans voortgezet. Een door C.G. Page gebouwde locomotief bereikte, in 1851, in Amerika, op de lijn Washington - Bladensburg, een snelheid van dertig kilometer per uur. De eerste elektrische tram van Berlijn, gebouwd door Siemens en Halske, kwam in juni 1881 in dienst. De andere Europese hoofdsteden volgden en daarna de andere continenten. De overwinning stond intussen vast. De elektrische tractie zou, evenwel, gedurende nog lange tijd bijna uitsluitend het voorrecht blijven van de stads-, voorstads- of berglijnen, evenals van de metro.

Zonder veel misbaar sponnen de buurtspoorwegen, gedurende al die tijd, hun web over de velden. Ook op dit gebied zou België liet snelst een volledig net verwezenlijken. Van 1875 af — het jaar, beroemd in de geschiedenis van de sport, omdat de Engelsman Matthew Webb toen als eerste erin slaagde het Kanaal over te zwemmen — begon de behoefte aan een secundair spoorwegnet, dat het stramien van de hoofdlijnen moest aanvullen, de opinie van het land te interesseren. Op 26 mei 1884, kondigde Leopold II een wet af waarbij de “Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen” opgericht werd. In 1894 beschikte men in België over 1.219 kilometer buurtspoorlijnen. Het net zou zijn hoogtepunt bereiken in 1934 met 5.126 kilometer.

De eerste jaren van de XXe eeuw waren gekenmerkt door het bouwen van metro’s in de grote steden en door het aanleggen van elektrische trams in bijna al de andere belangrijke steden. Ook de Buurtspoorwegen beleven dan hun triomf jaren. Nieuwe wapenfeiten, nieuwe overwinningen: voortaan is het spoor een onbetwiste koning. Tijdens de afgelopen vijftig jaar heeft het niet alleen zijn veroveringen uitgebreid, maar, bovendien, zijn macht en zijn gezag verstevigd. Met Jean Aicard kunnen wij thans verklaren:

Dank zij het spoorwegnet, hebben wij de wereld veroverd.

En dit brengt ons terug naar de literatuur. Want ook de secundaire lijnen hebben hun zangen en zangers. Indien de metro alleen maar de schrijvers van politieromans of andere avonturenverhalen heeft geïnspireerd, hebben de trams, daarentegen, van hun prilste bestaan af de aandacht van een hele groep letterkundigen getrokken. Verhaeren, Marcel Lecointe, Henri Fagne, Francois Mauriac, Emile Zola — om slechts enkele namen te noemen — hebben de lof van het “boulevardtreintje” gezongen.

Tien genummerde trams leren u het begin
en het eindpunt van elke reis.

zegt ons, in vertrouwen, Désiré-Joseph d’Orbaix. En Marcel Thiry:

Om uwentwille houd ik van het trampubliek.

Gene Hunter neemt ons mee, per tram, voor een fantastische reis door de tijd [8].

Nooit, echter, verheerlijkte iemand beter dan Joseph Delmelle de trams, met “hun beierend en somber ritme”, hun bestuurders, die brave mensen, vol levenswijsheid, mannen met “uitzonderlijke deugden”, en hun ontvanger die...

... oordeelt dat het geld een rot ding is
en het met verachting aanvaardt en weergeeft.

Op het stramien van dit sympathieke wereldje borduurde Delmelle een bundeltje frisse verzen [9]. Een jeugdwerk, ongetwijfeld, maar dan van een beloftevolle jonge dichter.

Het talent van deze schrijver heeft zich, inderdaad, stilaan geopenbaard. Zijn kijk op de wereld is, met de tijd, ruimer en menselijker geworden. De fijngevoelige dichter treedt reeds duidelijker op de voorgrond in “Pêcheur de Regrets” en “Temps doux-amers”:

Wanneer de eerste trams zullen voorbijrijden,
Terwijl zij de glazen op hun voet doen trillen,
Zult gij uw bed en uw huis verlaten
En zullen uw stappen op straat weerklinken.
 
De eerste trams zijn gevuld met werklieden
Die, over heel de reisweg, de dromen
Voortzetten welke zij begonnen waren
Enkele ogenblikken vóór het krieken van de dageraad.
 
Een beetje onwennig midden die sombere kudde
Zult ge, zoals zij, de handen in de schoot leggen
En zult ge plotseling inslapen
In de wrange geur van de vroege tabakslucht.
 
Gij zult u laten wiegen door de tram
Die, in uw droom, u zal voeren
naar verkwikkende streken waarvan gij weet
Dat ze nergens anders bestaan.

Welk een bekoring ligt er in de wazige morgen, wanneer duizenden knippende ogen de straten van de stad verlichten... Men hoort stappen die nog zwaar zijn van de slaap, men ziet onbeweeglijke schimmen in de hoeken van de stations... Ergens vertrekt een tram, een metro, een trein. Het zijn de eerste fluittonen, de eerste vertrekken. Nauwelijks is de mens uit zijn nachtelijke dromen ontwaakt, of reedt voert het spoor hem naar andere oorden, naar andere horizonten...

De trams hebben, van hun prilste bestaan af, de aandacht van een hele groep letterkundigen getrokken... (1896 - Buurtttam van de lijn Brussel-Hut).

Ergens vertrekken wagens... Mensen rijden de dag tegemoet; dromen denderen door de morgen.

(Wordt voortgezet.)


Bron: Het Spoor, november 1961


[8“Journey” (“De reis”), Fantasy House, New York.

[9“Tramways”, Les Jeunes Ecrivains belges, Brussel, 1946.