Homepagina > Het Spoor > Buitenland > De Luxemburgse spoorwegen

De Luxemburgse spoorwegen

maandag 19 augustus 2013, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Door zijn geografische ligging is het Groothertogdom Luxemburg als het ware een Europese draaischijf. Ofschoon het slechts 2.587 m² beslaat en maar 325.440 inwoners telt, vervult het toch een belangrijke economische rol. Dank zij de in het zuiden gelegen metaalfabrieken, kent het een steeds stijgende welvaart, terwijl de streken uit het noorden elk jaar talloze toeristen aantrekken.

“De pijlers en de booggewelven van onze viadukten hebben het stadsbeeld van Luxemburg vorm gegeven” (J. Metzdorff, gewezen voorzitter van de Raad van Beheer van de C.F.L.).
Trein 135, Amsterdam - Bazel, getrokken door een diesel reeks 1600.

Dit landje, met zijn hoge levensstandaard, beschikt over talrijke individuele vervoermiddelen. Desondanks werden er in 1965 meer dan 10 miljoen reizigers per spoor vervoerd (gewone reizigers: 30,6 %; abonnees: 57,3 %; internationaal verkeer: 7,1 %; reizigers in transit: 5 %). Het goederenvervoer, daarentegen, is uiterst bedrijvig. Rekening houdend met de 80 industriële aansluitingen bedroeg het aantal ton/km in 1965 meer dan 600 miljoen, waarvan 68,3 % in internationaal verkeer, 17,9 % in binnenverkeer en 13,8 in transit.

Het net van de CFL heeft in het totaal 337 km spoorwegen: 161 km met dubbel spoor, 176 km met enkel spoor waarvan 132 km uitsluitend openstaan voor het goederenverkeer. Van dat geheel werden 136 km lijnen geëlektrificeerd, waaronder 92 km met dubbel spoor, 28 km met enkel spoor en verder nog 28 km met enkel spoor, die uitsluitend voor de goederendienst gebruikt worden.

Het wegennet omvat 334 km lijnen voor de reizigersdienst en 179 km lijnen voor de goederendienst.

De gemiddelde jaarlijkse kilometerrit per krachtvoertuig steeg van 54,694 km, in 1964, tot 58,491, in 1965, zulks ingevolge de afschaffing der laatste stoomlocomotieven.

 Net Guillaume Luxembourg.

In 1885 verleende de Luxemburgse regering aan de hh. Favier en Jouve, van Nancy, de concessie van de lijnen Belgische grens - Luxemburg - Wasserbillig en Franse grens - Luxemburg - Trois-Vierges. Die lijnen werden afgestaan aan de Maatschappij Guillaume Luxembourg, een groothertogelijke, naamloze vennootschap die in januari 1857 werd gesticht. In juni van dat zelfde jaar sloot ze met de “Compagnie française des chemins de fer de l’Est” een overeenkomst af voor de exploitatie van het net. De lijnen naar Aarlen en Thionville werden op 4 en 5 oktober 1859 plechtig in gebruik genomen.

De lijn Luxemburg - Wasserbillig werd op 29 augustus 1861 opengesteld voor het verkeer en, volgens een overeenkomst met de Maatschappij Guillaume Luxembourg, geëxploiteerd door de Directie van de spoorwegen van Saarbrücken. De lijn Luxemburg - Trois-Vierges, waarvoor tal van kunstwerken dienden te worden gebouwd, werd plechtig in gebruik genomen op 15 december 1866.

Na de oorlog van 1870 stond Frankrijk zijn rechten af aan Duitsland en, ingevolge een Duits-Luxemburgse overeenkomst, werd het net geëxploiteerd door de “Direction impériale des chemins de fer d’Alsace-Lorraine”. In 1919, na de terugkeer van de provincie tot Frankrijk, werd die “directie” vervangen door de “Compagnie des chemins de fer d’Alsace-Lorraine” die het net tot 1938 exploiteerde. In dat jaar werd de S.N.C.F. opgericht, die de exploitatie tot in 1940 zou voortzetten.

Eerste assistent van de dienst Exploitatie

 Net Prins Hendrik.

Omstreeks 1865 overwoog men het aanleggen van een spoorweg van Wasserbillig naar Bettembourg, via Echternach, Diekirch, Ettelbruck, Kleinbettingen, Pétange en Differdange, met een aftakking naar Longwy. In december 1868 werd de concessie verleend aan de “Société des Bassins houillers du Hainaut”, die ze achteraf aan de Maatschappij Prins Hendrik afstond. Die maatschappij voltooide de lijnen en exploiteerde ze tot 1940. De secties Wasserbillig - Echternach - Diekirch zijn thans vervangen door autobussen. Ook voor de secundaire lijnen met smal spoor, die destijds het Luxemburgse platteland doorkruisten, werd een gelijkaardige beslissing getroffen.

 Société nationale des chemins de fer Luxembourgeois.

Na de oorlog 1940-1945 profiteerde men van de door de bezetter opgedrongen eenmaking om de exploitatie van het net aan een enkel organisme toe te vertrouwen. Ten gevolge van een overeenkomst tussen Frankrijk en België, ondertekend op 17 april 1946, werd de Société nationale des chemins de fer luxembourgeois (CFL) opgericht. 51 % van haar kapitaal is in handen van het Groot-Hertogdom, terwijl Frankrijk en België elk een helft van het resterende bedrag bezitten.

Langzaam maar zeker, heeft Luxemburg aldus zijn spoorweg-autonomie veroverd. De heropbouw en de modernisering van het net waren een dwingende noodzaak geworden. Thans is het zo ver. De sporen werden vernieuwd, de veiligheidsapparatuur verbeterd, en op de minst bochtige reiswegen werd de maximale snelheid tot 110 km/h opgevoerd.

Daar, bij de Bevrijding, de bezetter slechts 90 stoomlocomotieven had achtergelaten, waarvan er amper 64 in goede staat verkeerden, werden er 51 machines geleend van de S.N.C.F. Toen, in 1946, het heterogene park ontoereikend bleek, kochten de CFL in Engeland tien 2-8-0. Bovendien werden, tussen 1946 en 1949, eenenveertig 2-10-0 behorende tot verschillende Duitse typen, weer door de S.N.C.F. en de N.M.B.S. afgestaan.

Vanaf 1949 voerden de CFL de dieseltractie in, aanvankelijk met dieselmotorrijtuigen en nadien met locomotieven.

De elektrificatie met eenfasestroom 25.000 V 50 Hz werd in twee perioden gerealiseerd. De eerste werd aangevat op de lijn Thionville - Betternbourg - Luxemburg, terwijl de Belgische bovenleidingen de gelijkstroom 3.000 V van Aarlen naar Luxemburg voerden. De dubbele plechtige Ingebruikneming had plaats op 29 september 1956. In het station Luxemburg zijn de sporen 1, 2 en 3 bestemd voor de tractie met 3.000 V gelijkstroom, de sporen 5, 7, 8 en 11 voor de tractie met 25.000 V 50 Hz, terwijl het spoor 4, dat bestemd is voor het transiteren der Internationale treinen, met een omschakelbare bovenleiding is uitgerust.

De tweede fase van de elektrificatie omvatte de lijn Luxemburg - Wasserbillig en de lijn Bettembourg - Rodange die het industrieel bekken bedient en die verlengd is tot Athus en Longwy en vertakkingen heeft naar Dudelange en Rumelange. Die werken hadden de opzienbarende afschaffing van de tunnel van Dudelange tot gevolg.

Ingevolge de Frans-Luxemburgse overeenkomsten betreffende het bevaarbaar maken van de Moezel, heeft frankrijk, bij wijze van schadeloosstelling, twintig elektrische locomotieven geleverd. Zij trekken de exprestreinen en de zware goederentreinen. Terloops willen we er hier op wijten dat er op de Luxemburgse spoorwegen rechts gereden wordt, behalve op de lijn Aarlen - Luxemburg.

 Het rollend materieel.

Wagens:

De C.F.L beschikken over 1060 gesloten wagens, 976 stort-wagens, 181 tweeasslge platte wagens, 785 platte wagens met draaistellen, 137 speciale wagens, 349 dienstwagens, 466 particuliere wagens,

Rijtuigen:

Het rijtuigenpark voor de binnenlandse dienst is samengesteld uit 50 oude, drleassige rijtuigen voor stoptreinen, meestal Duitse typen. 25 stoprijtuigen met draaistellen, type B 4n, van 26,40 m werden, in 1965, geleverd door Wegmann (Duitsland); in 1967 zullen nog 35 eenheden van hetzelfde type worden aangekocht. Er werden 20 aanhangrijtuigen voor motortreinen, waaronder 10 Decauville met draaistellen, van het Frans type, aangekocht in 1949, en 10 Duitse tweeassige aanhangrijtuigen die in 1951 door Uerdingen geleverd werden.

Een stoptrein, samengesteld uit rijtuigen van Wegmann, 26,40 m, getrokken door een diesel, reeks 1800.

Voor de internationale dienst zijn er 9 oude rijtuigen met draaistellen en 10 rijtuigen, type “Forestier” S.N.C.F., geleverd in 1951 door Carel & Fouché. In 1967 zal het RIC-park worden aangevuld met 8 eenheden van het type Y/U.l.C, die door de Franse firma De Dietrich gebouwd zullen worden.

 Motorrijtuigen:

  • 9 lichte, tweeassige motorrijtuigen van Uerdingen, met een asafstand van 4,50 m, reeks Z 150, motor van Büssing van 90 pk, 90 km/h, mechanische transmissie, geleverd in 1951. De Z 161 is een gelijkaardig motorrijtuig, met een asafstand van 6 m, in dienst gesteld in 1956 ter vervanging van een beschadigde Z 150;
    Licht motorrijtuig, reeks Z 150, met aanhangwagen.
  • 10 motorrijtuigen van De Dietrich, type S.N.C.F., reeks Z 110, met twee motoren van Saurer, van 160 pk, 120 km/h, mechanische transmissie, geleverd in 1949;
    Motorrijtuig van De Dietrich, reeks Z 110.
  • 8 tweewagenmotorrijtuigen van Westwaggon, met draaistellen, reeks Z 400, met twee motoren van Deutz van 200 pk, 105 km/h, hydraulische transmissie, geleverd in 1956/1957.
    Een van de mooie motorrijtuigen van Westwaggon, reeks Z 400.

Diesellocomotieven (gerangschikt volgens het beschikbaar vermogen):

  • 3 tweeassige diesellocotractoren, reeks 1020, motor van Deutz van 130 pk, 24-53 km/h, geleverd door Deutz in 1953-1957;
    Locotractor reeks 1020.
  • 5 drieassige diesel-hydraulische voor rangeerdienst, reeks 450, motor van Deutz van 450 pk, 35-55 km/h, geleverd door Deutz in 1953;
    Rangeerdieselocomotief, reeks 450.
  • 2 gelijkaardige locomotieven, reeks 600, met verhoogde bestuurderscabine en motor met drukvulling van Deutz van 600 pk, 35-55 km/h, geleverd door Deutz in 1954;
    Rangeerdiesellocomotief, reeks 600.
  • 6 diesel-elektrische locomotieven B°B°, voor rangeer- en locale diensten, reeks 800, motor G.M. van 875 pk, 80 km/h, geleverd door de Anglo-Franco-Belge in 1954;
    Diesel-elektrische locomotieven, reeks 800, voor zware rangeringen en lichte treindienst.
  • 8 diesel-elektrische locomotieven B°B° voor lijn- en rangeerdiensten, reeks 850, motor M.G.O. van 825 pk, 105 km/h, geleverd door Brissonneau en Lotz in 1956-57 (BB 63 000 S.N.C.F.);
    Diesel-elektrische locomotieven, reeks 850, voor zware rangeringen en lichte treindienst.
  • 12 gelijkaardige locomotieven, waarvan het vermogen werd opgevoerd tot 925 pk, reeks 900, geleverd in 1958;
  • 4 diesel-elektrische treinlocomotieven C°C°, reeks 1.600, motor G.M. van 1.750 pk, 120 km/h, geleverd door de Anglo-Franco-Belge in 1955 (type 202 N.M.B.S.);
    Diesel-elektrische treinlocomotieven reeks 1600 (type 202 N.M.B.S.).
  • 20 diesel-elektrische treinlocomotieven C°C°, reeks 1.800, motor G.M. van 1.950 pk, 120 km/h, geleverd door La Brugeoise et Nivelles in 1963-1964 (type 205 N.M.B.S.).
    Diesel-elektrische treinlocomotieven reeks 1800 (type 205 N.M.B.S.)

Elektrische locomotieven:

  • 20 treinlocomotieven B°B°, reeks 3.600, 25.000 V 50 Hz, ignitron gelijkrichters, 3.600 pk, 120 km/h, geleverd door S.F.A.C. en Schneider-Westinghouse in 1958-1960 (BB 12 000 S.N.C.F.).
    Elektrische locomotief, reeks 3600, volkomen gelijk aan de BB 12000 van de S.N.C.F.

Wegdiensten:

Het park van het wegmaterieel omvat 45 autobussen van drie verschillende typen (Chausson, Deutz, Magirus), 17 vrachtauto’s en 13 bestelauto’s.

Door een typisch Luxemburg landschap rijdt een ertstrein, getrokken door schitterend gekleurde diesellocomotieven, reeks 1800.

Alle herstellingen aan de tractievoertuigen en rijtuigen worden uitgevoerd in de grote werkplaatsen nabij het station Luxemburg; het onderhoud van de wagens gebeurt te Pétange.


foto’s C F.L., De Donker, Deutz, Hallet (kleuren).

Bron: Het Spoor nr 125, januari 1967

Portfolio