Homepagina > Het Spoor > Over ... en ... > Over dal en spoor > Doornik, koningsstad

Doornik, koningsstad

R. Gillard.

maandag 5 december 2022, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Volgens een legende zou Napoleon, in de nacht van 2 december 1806, vóór Austerlitz, erop gesteld geweest zijn zich van de aanwezigheid van de strijders van Doornik te vergewissen en zou Oudinot in hoogst eigen persoon hem eerst hebben moeten zeggen: De Doornikers zijn daar, alvorens hij het bevel tot de aanval gaf. Ligt daar de oorsprong van die gevleugelde woorden of dagtekenen zij, zoals sommigen beweren, uit dit ander heldentijdperk, toen de kruisvaarders Engelbert en Lethalde, die als eersten Jeruzalem binnentrokken, destijds reeds aan de wereld het bewijs zouden hebben geleverd dat, waar ook, de Doornikers daar waren? Of moeten wij hun oorsprong zoeken in het jaar 1339, toen, te Buissonfosse, Philips de Stoute hen zag toesnellen en uitriep, Adont, wij mogen er mee beginnen, de Doornikers zijn daar?... Voor de waarheid komt dit allemaal niet in tel. Het heeft overigens weinig belang of die roemrijke woorden aan de geschiedenis dan wel aan de sage werden ontzieend: Doornik is werkelijk daar, een stad waarvan wij nooit genoeg kunnen leren, een stad die ons immer opnieuw verbaasd doet staan.

Doornik is een zeer oude stad. Inderdaad, zij is een van de zeldzame steden van Romeins België die vóór de komst van Caesar bestonden. Ingenomen omstreeks 442 door Chlodio, een Frankisch stamhoofd, werd zij na korte tijd de geliefkoosde verblijfplaats van de Merovingers. Van dan af werd zij civitas regalia – koningsstad –, een titel waarop zij thans nog prat gaat. Childerik I overleed er in 481, na haar met gunsten te hebben overladen. Het is waarschijnlijk ook te Doornik dat de aanstaande bruidegom van Clotilde geboren werd, hoewel de geschiedschrijvers hieromtrent weinig zekerheid hebben. Helaas, nadat hij de stad vertroeteld had, leidden zijn tochten hem naar Soisson en vervolgens naar Parijs. Doornik verloor aldus zijn titel van koningsstad, maar als beloning vestigde de vorst er een bisdom waarvan hij de zetel aan de Heilige Eleutherius toevertrouwde. Niettegenstaande Doornik van toen af nog slechts een eenvoudige provinciestad was, mag het er zich op beroemen de ware bakermat van het regnum Francorum, en derhalve van de Franse Dynastie te zijn geweest. En wanneer, duizend jaar later, Napoleon een wapenschild zal zoeken voor zijn eigen vorstenhuis, zal het andermaal Doornik zijn dat hem zal helpen: de graftombe van Childerik, waar hij de vermaarde gouden bijen van het Merovingische wapenschild zal laten naschilderen.

Deze wieg van een der oudste Europese dynastieën zou zich trouwens, tijdens het ganse bestaan van het Franse vorstenhuis, als een van zijn vurigste aanhangers, als een van zijn betrouwbaarste bolwerken doen gelden. In 1187 schonk Philips-Augustus aan de stad haar eerste oorkonde; zij werd in 1232 echter tijdelijk opgeschort, nadat een vrolijke snaak het aangedurfd had te verklaren: Waarom voor de, enen méér dan voor de anderen? Door hun aanhankelijkheid aan de Franse kroon, verwierven de Doornikers talloze blijken van dankbaarheid. Zoals wij verder zullen zien, schonk de Zonnekoning hun buitengewone voorrechten. Jeanne d’Arc, die hen op de Kroning te Reims uitnodigde, noemde ze in haar brieven „de edele, trouwe Fransen van Doornik”. Nadat zij door Philips de Goede verraden en in de gevangenis te Arras opgesloten werd, schreef zij hun om haar nood te klagen; terstond lieten de Doornikers haar tweeëntwintig gouden kronen bezorgen.

Doornik schreef niet enkel zijn geschiedenis in boeken; die wondermooie geschiedenis werd eveneens in steen, ijzer en hout gegrift en op doek vastgelegd.

Weinig steden bergen, inderdaad, zoveel monumenten binnen hun muren; weinig steden kunnen op een zo prachtig kunstbezit bogen. Ja, het oude Tornacus verbaast ons nog steeds! Zijn architecten wedijverden met de meest beroemde namen uit het Maasland. Aan de schilderkunst schonk het Rogier van der Weyden, een der grootste kunstschilders van de Vlaamse school. Tijdens de Middeleeuwen reeds beitelden en dreven zijn beeldhouwers, beeldsnijders en graftombeontwerpers prachtige reliekschrijnen, evangelieboeken, doopvonten en graflampen die naar alle Europese landen werden uitgevoerd. In de XVe eeuw kocht Parijs er zijn koorlessenaars en zijn tapijtwerken. Vervolgens deed het de wereld verbaasd staan door zijn merkwaardig porceleinwerk van zachte klei, dat nog steeds zeer gezocht is en waarmee alleen de mooiste produkten uit Sèvres en Saksen kunnen wedijveren. In het begin van de XIXe eeuw, toen de kunstambachten er opnieuw bloeiden, lanceerde het zijn vermaarde vloerkleden. Napoleon, alweer hij, zou niet rusten voordat ze zijn weelderige paleizen opsmukten.

Wilt gij Doornik leren kennen? Op de eerste plaats komt de O.L. Vrouwkerk, de kathedraal met de vijf torens, een groots gebouw van de westerse kunst, een van de oudste, indrukwekkendste en origineelste van België, ja zelfs van gans Europa, waar gij, te midden van andere onschatbare rijkdommen, de jacht van St.-Eleutherius zult ontdekken, een kunstgewrocht in verguld zilver van de Doornikse edelsmeedkunst. Verder is er St.-Jakobs, een trotse schepping uit de XIIIe eeuw, na de kathedraal, de mooiste kerk van heel de stad; en St.-Brixius, bezienswaardig om haar crypte en haar hoofdbeuk uit de XIIe eeuw, waarnaast, omstreeks 1665, de graftombe van Childerik werd blootgelegd. Er is ook nog St.-Jan, met haar Gothische toren in de vorm van een stenen spits; St.-Niklaas, waar, voor de eerste maal, langs de oevers van de Schelde, zuilen met Doornikse kapitelen werden gebruikt. En dan zijn er nog St.-Margaretha, St.-Kwintens, St.-Maria-Magdalena, en St.-Piatus: getuigen van godsdienstigheid, heerlijke taferelen, vrome tempels.

Na de gewijde gebouwen, gaan wij op zoek naar andere heerlijkheden. Daar verrijst het Belfort. De Doornikers zullen u vertellen – en terecht – dat dit het oudste soortgelijke gebouw is in België en dat zijn klokkenspel, waarin vierenveertig klokken klingelen, een van de aantrekkelijkste is ter wereld. Wie zou daar overigens aan twijfelen? De koningsstad is ook die van de orgelhouwers en van de klokkengieters. Verder ontdekken wij op onze tocht het Stadhuis, het oude abtspaleis, dat de fraaie lijnen van zijn neo-klassieke gevels laat bewonderen; de twee Romaanse huizen met hun puntgevels uit de XIIIe eeuw, de oudste specimens van burgerhuizen die in West-Europa bewaard zijn gebleven. Wij bereiken de vermaarde Pont des Trous, een eigenaardig middeleeuws vestingswerk. Dank zij een gedurfde restauratie die het Beheer van Bruggen en Wegen onlangs heeft uitgevoerd, wordt het thans op de voorgrond gesteld van het indrukwekkende stadspanorama. Indrukwekkend, vast en zeker; ja, Doornik is een prachtige stad! Bezoek zijn huizen in Gothische en Renaissance stijl, zijn „quai du Marché-au-Poisson” en zijn „quai Notre-Dame”. Ga eens kijken naar zijn Lakenhal, zijn stadsringmuur, zijn Pandjeshuis dat dagtekent uit de regering van de aartshertogen Albrecht en Isabella, zijn sombere Grosse-Tour, die als vestingtoren van een fort dienst deed. En dan zijn daar natuurlijk ook de talloze overblijfselen uit het Romeinse tijdvak, die in de grond, in de oude muren, ja zelfs op de vloer van de kelders werden ontdekt.

Wij spraken reeds over kunst en geschiedenis. Wij mogen zeker de folklore niet vergeten. Ook op dit gebied kan Doornik ons heel wat leren. De folklore leeft er, zij is teder, trouw, innemend en, vooral, persoonlijk. Want de stad vergeet haar kinderen niet; zij eert haar grote mannen, evenals die welke zij geadopteerd heeft. Daarom is haar eerste reus een afbeelding van Childerik, de vader van de koningsstad. Daarom ook herinnert een reuzin, natuurlijk, aan Christina van Lalaing, die edele dame, voor sommigen een waardige, goede en kordate moeder, maar voor de Doornikers een opvliegende vrouw die evengoed het zwaard als de waaier hanteerde; de nieuwe Jeanne d’Arc, die hen tegen de Spanjaarden en Farnèse verdedigde. En het is ook daarom dat de derde reus niemand minder voorstelt dan Lodewijk XIV, die koning aan wie Doornik de omvangrijke verbouwingswerken dankt die het tot een moderne stad maakten. Naast deze historische personages, zijn er ook reuzen die volkse figuren uitbeelden, zoals de Châle Vert en de Collet Rouge; er is ook een Lodewijk XVIII die, hier, geen Franse Koning voorstelt maar wel een krammer; en dan is er ook nog de mooie Reine Tournay, een glimlachende en sympathieke majesteit. Al die reuzen, nu eens omringd door edelknapen in livrei, dan weer uitgedost in historische gewaden, kunt gij op de tweede zondag van juni bewonderen.

Een andere vermeldingswaardige optocht, ditmaal met een godsdienstig karakter, is de zeer mooie en aangrijpende processie van Onze Lieve Vrouw der Zieken. Deze processie herinnert aan de verschrikkelijke pestepidemie die, in 1090, de stad teisterde en die bezworen werd dank zij het uitstallen van een Mariabeeld vóór de kerkpoort. Zij wordt, elk jaar, gehouden op de eerste zondag van september, de dag van de grote kermis.

Wij mogen echter Doornik niet verlaten vooraleer enkele oude wijsjes te citeren die nog steeds het hart van de echte Doornikers bekoren en die zij met hun zo sympathieke Picardische tongval zingen. Is het, overigens, niet daarin dat wij de meest authentieke weerspiegeling van de Doornikse ziel zullen terugvinden? Les Cheoncq Clotiers, Sainte Cath’rine, Mad’moiselle Brindamante en zoveel andere, zijn pittige brokjes volkse poëzie, die behoren tot de mooiste folkloristische liedjes.

Ga dus naar Doornik: in september, wanneer de Damoiseaux Sint-Eleutherius door de straten dragen, in juni wanneer de Collet Rouge en Christina van Lalaing op stap gaan. En waarom niet op een vrije zondag in februari? Doornik is wel een historische stad, maar daarom niet minder modern en levenskrachtig. En, wees gerust, onze treinen zorgen wel voor een snelle en voorspoedige reis!

En, daar sta ik borg voor, gij wordt er goed onthaald; een onthaal dat getuigt van gulheid, openhartigheid en gemoedelijkheid, een echt koninklijk onthaal. Hoe zou het anders kunnen? In Doornik immers is alles koninklijk...


Bron: Het Spoor, februari 1963