Homepagina > Het Spoor > Over ... en ... > Over dal en spoor > Het „scone” en „vroede” Mechelen

Het „scone” en „vroede” Mechelen

R. Gillard.

woensdag 22 maart 2023, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Het is goed, en wij zouden zelfs durven zeggen, het is noodzakelijk dat een toerist, ter wille van zijn goede faam, enigszins ingewijd is in de levenswijze, de gewoonten, de zeden, ja zelfs in de bizare doeningen van de homo sapiens die hij gaat bezoeken. Anders stelt hij zich aan heel wat wederwaardigheden bloot. Het bewijs? Indien gij, bijvoorbeeld, naar Mechelen gaat, en gij ziet er een huis, een straat, een wijk in lichtelaaie staan, zoudt gij eraan denken „brand” te roepen? Maar natuurlijk, zou de oningewijde antwoorden; in ’t geheel niet, zou de ingewijde zeggen, en hij heeft gelijk, want door het oproepen van de brandweer zoudt gij een fameuze blunder begaan. Voor Mechelen behoort het tijdvak van het vuur inderdaad tot een lang vervlogen verleden. Indien u hieraan twijfelt, vraag het dan maar eens aan de mensen die de kanaaloever bewonen. Op zekere avond ijlde een oud vrouwtje naar een schrijnwerker om hem te waarschuwen voor de brand die zijn werkplaats begon te teisteren. Wat er gebeurde? Het oude vrouwtje werd prompt afgescheept – en de loods ging in de vlammen op. Een ander sprekend voorbeeld wordt ons geleverd door een industrieel. Een van zijn werklieden had het aangedurfd te beweren dat hij in de fabriek een verdacht schijnsel had zien flikkeren? „Hoepel op!”, huilde de baas, rood van verontwaardiging. Nauwelijks drie uur later bleven er van de fabriek nog alleen maar zwart geblakerde muren en verwrongen ijzer over.

Denk nu maar niet dat dit pure fantasie is. Die feiten zijn echt gebeurd, zij werden overigens met zorg in de archieven van de stad opgetekend. Een verklaring ervoor ligt zó voor de hand. U hoeft alleen maar die archieven te raadplegen. In die waardevolle documenten staat te lezen dat, in de nacht van 27 op 28 januari 1687, een wandelaar brand meende te ontwaren op de toren van Sint-Rombouts. Gedreven door zijn plichtsgevoel riep hij onmiddellijk om hulp. Iedereen weet dat de Mechelaars terecht trots zijn op hun kathedraal. Duizenden inwoners kwamen dan ook aangehold met emmers en kruiken, met kruiwagens en karretjes en weldra „gutsten hun tranen en het water van de Dijle” langs het prachtige heiligdom. Waarlijk, geen enkele sterveling zag ooit zo’n spontane uiting van burgerzin. Het duurde uren. De brand scheen zich niet verder uit te breiden; spijtig genoeg had hij evenmin zin om uit te doven. Had God dan zijn huis in de steek gelaten? Een koster, boze tongen beweren dat hij een beetje bijziende was, die sedert geruime tijd stilzwijgend de toren in het oog hield, gaf zich er, alsdan, plots rekenschap van dat de kerk helemaal niet brandde: „’t Is de maneschijn die tegen de kerkramen weerkaatst”, verklaarde hij schuchter aan zijn medeburgers. En hij sloeg de nagel op de kop. Sedert die heuglijke dag verslijten nijdige buren de Mechelaars voor Maanblussers. En voor hun domme streek hebben zij zwaar geboet. Dit is zo waar dat – de tientallen hekeldichten niet te na gesproken – een humoristische gravure uit 1687 onze gefopte Mechelaars voorstelt terwijl zij, vóór de raad van Geel, veertien lokaliteiten dagvaardden die hun onophoudelijk met hun spotternijen bestookten.

Zelfs indien, heden, Mechelens have en goed gevaar zou lopen door de helse vlammen te worden verteerd, dan nog zou geen enkele inwoner er geloof aan hechten. Naast tal van andere veiligheidsmaatregelen heeft het stadsbestuur ook een keurkorps van brandweermannen gevormd...

Het Mechels blazoen werd verder ook nog met een andere spotnaam toegetakeld: de zotten. Maar ook op die bijnaam gaan de ingezetenen prat: Gaudet Machlinia stultis.

Die zotten hebben, overigens, redenen te over om trots te zijn op hun stad. Mechelen dagtekent, inderdaad, uit ver verwijderde tijden. Ontstaan op de rechteroever van de Dijle, aan de samenvloeiing met de schilderachtige Melaan, was het, in 1008, bekend als Machlines, dat de naam van een woud zou zijn. Herdoopt, in 1127, tot Malina, begon de stad zich op de andere oever uit te breiden. In de geschiedenis staat zij achtereenvolgens geboekstaafd als Mechlinia, Mechlene, Mechlen. Vanaf 1409 schrijft men Meechelen. De eerste heren, waarvan in geloofwaardige documenten gewag wordt gemaakt, behoorden tot het vermaarde huis der Berthouts, van Grimbergen, een der machtigste families van Brabant. Aan de rand der stad, met name het huidige Nekkerspoel, bezaten zij een geducht fort: de Burcht, waarvan de Brabantse annalen de herinnering aan de luidruchtige wapenfeiten bewaren.

Het Bourgondisch tijdvak had in de onverzettelijke en ondanks alles Frans gebleven steden Luik en Dinant heel wat verwoesting gezaaid; het omzichtige en politieke Mechelen had er, daarentegen, zijn luister aan te danken: „Voorzichtig Mechelen”, werd het gewoonlijk genoemd. Als zelfstandige heerlijkheid, door het hertogdom Brabant ingesloten, vermaard om haar gilden van scheepsbouwers, kanonnen- en klokkengieters, en ook reeds welvarend dank zij haar lakenweverijen en haar kant, had de stad aan de Stoute zulke opvallende diensten bewezen dat deze er, uit erkentelijkheid, een soeverein parlement installeerde. Dat parlement werd, in 1504, in twee gezags-lichamen onderverdeeld: de private raad zetelde te Brussel, de grote raad bleef definitief te Mechelen. Van toen af kende de stad een merkwaardige bloei en welvaart. Overal rezen paleizen en trotse burgerwoningen op: de „voorzichtige” maakte plaats voor de „scone”. Het is uit dit tijdvak dat het aartsbisdom Mechelen dagtekent. Het werd, in 1559, door Paus Paulus IV opgericht. Het jaar daarop, de 11e maart, verleende een bul aan de nieuwe waardigheidsbekleder van de kerk de titel van „primaat der Nederlanden”.

Hetzelfde Mechelen, dat Brussel bijna de rang van hoofdstad ontfutselde, dat eens de bakermat was van het Belgische spoor, speelt in de industriële ontwikkeling van ons land een zo belangrijke rol dat de ware Mechelaar tegenover de meest trotse Antwerpenaar niet het geringste minderwaardigheidscomplex voelt. Wanneer deze laatste zich een beetje laatdunkend toont, zal eerstgenoemde grif toegeven dat Antwerpen, indien het zo voort doet, weleens een voorstad van Mechelen kan worden.

De stad mag prat gaan op haar historisch verleden; zij mag zich, met evenveel recht, beroemen op haar monumenten. Kent gij de Overste Poort? Zij heet thans Brusselse Poort, een naam die zij na 1698 heeft gekregen, toen tot de aanleg van de nieuwe weg naar de hoofdstad werd besloten. In haar huidige vorm bestaat zij uit een rechthoekig gebouw, geflankeerd door twee zware ronde torens waartussen de doorgang ligt. In het midden van die doorgang ziet men nog het valhek in zijn gleuf hangen. Het leistenen dak – een zeldzaamheid voor deze streek – dagtekent uit de XVIIe eeuw. Wij zegden reeds dit de stad tijdens het bewind van de Bourgondiërs met talrijke weelderige woningen werd verrijkt. Het oude paleis van Margaretha van Oostenrijk, thans het gerechtshof, de Halle, reeds gebouwd in de XIVe eeuw, maar op meesterlijke wijze voltooid in de loop van de XVIe en XXe eeuw, het Hof van Busleiden, een prachtige herenwoning opgericht in 1503 door Jeroom van Busleiden, raadsheer der verzoekschriften bij de grote raad van Mechelen, leggen hiervan getuigenis af.

Mechelen is, evenwel, voor alles en boven alles, een stad van kerken. En wat al liefde, wat al zorg, wat al eerbied betoont het oude Mechlinia voor zijn heiligdommen! Brussel, Oudenaarde, Brugge, Gent en Leuven omringen hun gewijde tempels met de torens van hun stadhuis en van hun belfort; hoger dan de Sint-Paulus en de Sint-Kruis tronen, te Luik, de fabrieksschouwen; Antwerpen, Bergen en Doornik verheffen hun citadel of hun bastions ten hemel; Mechelen, daarentegen, toont boven zijn daken, alleen de kruin van zijn bedehuizen. En er zijn er heel wat! Op de eerste plaats Sint-Rombouts, een oude bekende. Dit grootse Gothische bouwwerk, dat de vorm heeft van een Latijns kruis, met een machtige toren – Vauban beschouwde het als het achtste wereldwonder –, beslaat 3.870 m². De bouw van het schip werd aangevat in het begin der XlIIe eeuw; de grote hoofdbeuk dagtekent uit 1250, het koor uit 1380 en het hoogkoor uit 1440. De toren werd in 1452 begonnen en moest 166 meter hoog worden; in 1578, toen hij zijn huidige hoogte van 97 meter had bereikt, maakte Willem van Oranje zich evenwel meester van de ter plaatse aangebrachte materialen om ze tot de opbouw van de versterking van Willemstad, in Noord-Brabant, te doen dienen. In die indrukwekkende toren, met zijn muren van 25 meter zijde, hangt een beiaard met 49 klokken, waarvan er, in 1674, 27 gegoten werden door de vermaarde Hemony uit Amsterdam. Onvermoeibaar klingelen hun kristalheldere tonen over de stad. Op een nacht, in 1837, toen dit betoverende klokkenspel Victor Hugo belette de slaap te vatten, inspireerde het hem dit mooie vers:

Ik houd van de beiaard, in uw antieke steden,
O oude land, behoeder van uw volkse zeden...

En andere, nog zoveel andere eerwaardige tempels: de O.L. Vrouwekerk, dagtekenend uit de XVe eeuw, waar de Wonderbare Visvangst van Rubens en de Christus in het Graf van Rombouts prijken; de Sint-Janskerk, waar gij, onder tal van andere waardevolle kunstschatten, de Aanbidding der Wijzen van Rubens zult gaan bewonderen; de Sint-Pieterskerk, de Sint-Kathelijnekerk, de Begijnhofkerk en, ten slotte de kerk van O.L. Vrouw van Hanswijk, gebouwd tussen 1663 en 1678, die door een gedurfde en ongewone koepel beheerst wordt.

Die kerk van O.L. Vrouw van Hanswijk heeft, overigens, haar legende. In 988, zo verhaalt de volksmond, vaarde een boot de Dijle af en strandde op de linkeroever, nabij het gehucht Hanswijk. Alle inspanningen om hem weer vlot te krijgen bleken vruchteloos tot men een Mariabeeld, dat van de lading deel uitmaakte, op de berm neerlegde. De Mechelaars leidden daaruit af dat Onze Lieve Vrouw in hun stad wenste vereerd te worden en bouwden voor haar een kleine bidplaats, tussen de rivier en de oude baan van Mechelen naar Leuven. De huidige ruime kerk werd, zoals wij reeds weten, in 1663, precies op 10 mei, aangevangen.

De verering van Onze Lieve Vrouw van Hanswijk bestaat reeds duizend jaar. Sedert twee eeuwen omringen de Mechelaars haar zelfs met een heel bijzondere praal. Het was, inderdaad, in 1738, op de zevenhonderd vijftigste verjaardag van de wonderbaarlijke ontscheping, dat er, voor de eerste maal, besloten werd, om de vijfentwintig jaar, een cavalcade, ter ere van de heilige Maagd te organiseren. In 1963 zal de prachtige stoet uitgaan op 25 augustus, op 1 en op 8 september. Daarin zult gij Sint-Rombout en Sint-Lambertus zien, Eva en de nieuwe Eva, Ruth, Esther en Judith, Maria-Boodschap en O.L. Vrouw Visitatie, de symbolische afbeelding van de Dijle, van de Poorten van Mechelen, van de oude ambachten en van de gilden; gij zult er Franken zien en Romeinen vergezeld van hun goden, koninginnen, koningen en andere doorluchtige personen, herauten, trompetten, trommels: in ’t geheel 2.750 figuranten, 250 paarden en 160 muzikanten. Een schouwspel dus dat elke verbeelding tart!

De cavalcade van O.L. Vrouw van Hanswijk is sedert lang terecht vermaard. In 1838, drie jaar na het aanleggen van de eerste spoorweg op het vasteland, werd Alexandre Dumas door Leopold I erop uitgenodigd. „Sire, zegde de schrijver, tot de koning die hem vroeg wat hij erover dacht, nooit te voren had ik de gelegenheid een grootser godsdienstige betoging bij te wonen.” En hij besloot: „Het is een mysterie uit de Middeleeuwen dat de spoorweg ons liet bewonderen”.

Wie was het meest gevleid, de vorst of Mechelen? Of de spoorweg? Daarover mogen de Mechelaars zelf oordelen. Verdienen zij, overigens, wel zo zeer hun bijnaam van zotten? Eeenieder zal het er bovendien wijselijk mee eens zijn dat er ook buiten Mechelen zotten zijn, nog zotter wellicht? Zo bijvoorbeeld, op een boogscheut van de scone. Een lied bevestigt dat:

Och God! Och God!
Te Mechelen zijn zij zot
Te Putte is ’t niet veel minder
En te Beersel is ’t een kot!


Bron: Het Spoor, augustus 1963