Homepagina > Het Spoor > Over ... en ... > Over dal en spoor > De processie van Hakendover

De processie van Hakendover

R. Gillard.

zaterdag 24 juni 2023, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

De blanke bloemblaadjes van het schuchtere sneeuwklokje zijn verwelkt. In de groenende natuur praalt nu het vriendelijke madeliefje. Een zacht briesje scheert over de bedauwde velden, net ’n belofte van een nieuwe lente. Het herinnert ons meteen aan een andere belofte, een die wij hier verleden jaar deden toen we naar Tienen trokken. De processie van Hakendover komt ons, op haar beurt, dit voornemen in herinnering brengen.

Hakendover is een dorpje van enkele honderden inwoners, gelegen op drie kilometer van Tienen, op de weg naar Sint-Truiden. Eertijds was het een zeer uitgestrekte plaats waarvan de vruchtbare akkers tot ver over de Grote Gete reikten. In 1365 werd een deel van het grondgebied evenwel toegewezen aan Tienen dat zich, bij die gelegenheid, in zijn vierde gebiedsuitbreiding mocht verheugen. Hoe kon het brave Hakendover optornen tegen het brutale Tienen dat toen, zoals iedereen weet, door koppige boeren bevolkt was? Het zweeg wijselijk. Het mocht nog van geluk spreken dat die vraatzuchtige stad geen belangstelling koesterde voor zijn processie. Uitstel zou evenwel ook hier geen afstel betekenen... Maar laten we op de gebeurtenissen niet vooruitlopen.

De processie van Hakendover vindt haar oorsprong in een mooie legende. Ze is tevens zeer eerwaardig vermits ze, naar verluidt, dagtekent van 690. Wij willen uw nieuwsgierigheid niet langer op de proef stellen en u die legende vertellen.

Drie maagden, die gezusters waren en, bovendien, van keizerlijken bloede – het verhaal zegt niet van welk rijk –, hadden besloten hun leven te wijden aan de Zaligmaker en te Zijner ere een kerk te bouwen. Even buiten de stad bemerkten zij een lieftallige hagedoorn; op die plaats, zo beslisten zij, zou het altaar verrijzen. Haghedorne, naar oud-Vlaamse schrijfwijze, werd aldus de naam van de plaats die weldra tot een dorp zou uitgroeien.

De bouw van de kerk kon dus beginnen. Met grote verbijstering stelde men evenwel vast dat wat men daags te voren had opgetrokken, ’s anderendaags telkens weer gesloopt was! De drie gezusters waren begrijpelijker wijze diep bedroefd toen een vogeltje hun verscheen en hun verzekerde dat de plaats Gode niet welgevallig was. En met zijn lieftalligste glimlach leidde het vriendelijk diertje hen naar het uitverkoren oord.

Toen de maagden aldaar aankwamen, konden zij hun ogen schier niet geloven! Ondanks de winter, was de grond één geurig grasperk terwijl een rode draad van zijde de afbakening van de kerk op de miraculeuze parterre aftekende. Een bloeiende hagedoorn duidde zelfs de plaats aan van het altaar.

Zo kon het werk dan hervat worden nadat er eerst twaalf metsers waren aangeworven. Aan tafel, voor de eetmalen, en op de betalingsdagen werden, inderdaad, twaalf werklieden verzadigd en bezoldigd, maar op de bouwplaats was er steeds een dertiende. En die schim werkte zo hard dat ze de anderen, die nochtans van geen klein gerucht vervaard waren, volledig in de schaduw stelde. De tempel kwam heel wat vlugger klaar dan men dit thans met al onze moderne hulpmiddelen zou kunnen doen. Er viel niet meer aan te twijfelen: die dertiende metser was een gezant van de Allerhoogste. God had zich geopenbaard te Haghedorne en aldus zijn wil te kennen gegeven aldaar voor Hem een bedehuis op te richten.

Heeft die eerste gewijde tempel van Hakendover werkelijk bestaan? Het is mogelijk, ofschoon geen enkel document die veronderstelling kracht bijzet. Hoe dan ook, de huidige St.-Salvatorkerk werd, naar alle waarschijnlijkheid, omstreeks 1250 opgericht. Ze bergt een prachtig gesneden retabel van een onbekende meester uit de XIVe eeuw, dat, met een reeks van dertien taferelen, de legende van de kerkstichting verbeeldt. Het werk omvat een groot aantal personages die in Gothische nissen geplaatst zijn en van een meesterlijke fijnzinnigheid en kunstzin getuigen.

Wij weten allen hoe gemakkelijk de legenden evolueren, verminkt en vervormd worden; elke generatie stemt ze af op haar eigen ideeën en opvattingen. Hier, zegt Albert Marinus, heeft het retabel, als tastbaar en rechtstreeks waarneembaar voorwerp, de legende ongeschonden overgeleverd. Trouwens, daar waar een geschrift, dat alleen maar bevattelijk was voor hen die konden lezen, de volkse verbeelding zou hebben gestremd, kan een verhaal van gesneden beelden niet anders dan de traditie eerbiedigen. Het bezorgde de processie van Hakendover een ongewijzigd voortbestaan en dat is ongetwijfeld het merkwaardigste kenmerk van die eeuwenoude overleving.

Van alle bedevaarten en rondgangen die omstreeks het hoogfeest van de Verrijzenis plaatshebben, is de processie van Hakendover, op Paasmaandag, ontegenzeglijk de schilderachtigste en ook de levendigste. Enigszins bevreemdend is het feit dat de plechtigheden aanvangen te Tienen, in de kerk van O.-L.-Vrouw-ter-Steen. De bedevaarders knielen er voor het altaar waarboven het beeld troont van de H. Maurus, en plaatsen op hun hoofd een der smeedijzeren kronen die te hunner intentie op een tafel werden neergelegd. Sommigen brengen zelfs hun eigen kroon mee, die ze dan, als ex-voto, ter plaatse achterlaten. Al wie zich aan dat rituaal onderwerpt en met godsvrucht bidt, zal gedurende een jaar gevrijwaard blijven van schele hoofdpijn, duizelingen, kwaadaardige of goedaardige koorts, kortom, van hoofdpijn allerhande, „inbegrepen de stijfhoofdigheid”.

Dan stappen de bedevaarders op naar Hakendover. Onderweg voegen zich bij de groep honderden gebrekkigen, verminkten en andere zieken of gekwetsten. Zij komen uit de Kempen, uit Hageland, Haspengouw, ja zelfs van uit de Nederlandse en Duitse grensstreken. En al die mensen, welke door een vurige hoop bezield zijn, schrijden voort terwijl ze bidden, prevelen, psalmen zingen. Ze stappen op en verenigen hun hoop met die van de aarde; ze laten hun zielen één worden met het heelal, in de belofte van de lente, in het onverwoestbare geloof van de mensen.

Weldra breekt een van de meest ongewone ogenblikken van de plechtigheid aan. Tegen de kerk, tussen twee stutmuren, verkoopt een inwoner zakjes die aarde van het kerkhof bevatten. Van die kostbare humusgrond worden, elk jaar, ongeveer twee karrevrachten aan de man gebracht. Uitgestrooid in de velden, zal hij ze behoeden voor nachtelijke onheilen; vermengd onder het voer, zal hij de dieren beschermen tegen ziekten; verspreid op zolders, onder de graanvoorraad, zal hij ratten en muizen verjagen. Hebt ge hevige kiespijn? Die aarde, waarmee ge uw tandvlees zorgvuldig moet inwrijven, bezit ook de kracht om dat soort smarten te lenigen. Een drabbige bron, waarvan gij het vuile water in flessen kunt meenemen, bezit, zo wordt er gezegd, een uitstekende geneeskracht tegen oogziekten. Dat kraampje van twijfelachtig allooi bevindt zich op het dorpsplein, op een paar passen van de man die de kerkhofaarde te gelde maakt.

Dan wordt het een stormloop naar de kerk. In het midden van de tempel, een beeld van de Goddelijke Zaligmaker, met aan weerszijden een reusachtige offerblok voor de offeranden. Werp er munten in, briefjes, haarspelden, een aardappel: wanneer uw gift met een oprecht hart wordt geschonken, zal ze de Heer behagen. De voeten van het beeld zijn vermolmd, de benen zitten vol gaatjes die u aan houtwormen doen denken. Mis, want die kleine kloven zijn het gevolg van duizenden prikken in het beeld met gewijde spelden. Dat is, naar men u ter plaatse verzekert, een ander middel tegen hevige kiespijn.

Na het H. Misoffer trekt de processie door de velden. In deze ongewone stoet gaat de geestelijkheid vooraan, daarachter komen de zieken, de gelovigen, de duizenden nieuwsgierigen. Boven die mensenzee flikkeren het kruisbeeld en het beeld van de Goddelijke Zaligmaker. Dan komen de ruiters opdagen, op hun zware, galopperende paarden; achteraan, begint de menigte te draaien. Plots versnelt de beweging, tot het tempo van de ommegang zijn toppunt bereikt. Daarna, al even onverhoeds, wordt alles stil en onbeweeglijk op de vlakte. Alle ogen zijn gericht op de heuvel vanwaar de priester de aanwezigen zal zegenen. Een geur van wierook mengt zich met het zweet van mensen en dieren.

De godsdienstige plechtigheid is ten einde. Te midden van een onbeschrijflijk rumoer keren de bedevaarders naar het dorp terug. Nu kan de foor beginnen. De bescheiden orgeltonen van de paardjesmolen worden overschreeuwd door de luidsprekers van meer rumoerige vermakelijkheden. Alom verspreidt zich een geur van frieten en poffertjes. Men eet, drinkt, roept en danst tot een stuk in de nacht; men dankt de Heer, de drie maagden, de heiligen, voor de verkregen en toekomstige weldaden. Men brengt hun, al zal niet iedereen dit welvoeglijk vinden, een buitengewone lofzang aan de vreugde. Maar niet alleen te Hakendover zal er kermis gevierd worden. De uitbundige feestroes slaat over op Tienen; ze palmt zijn oude straten in, zijn pleinen, zijn cafés. Zo herovert het jubelende Hakendover elk jaar het stukje grond dat het destijds met lede ogen zag verloren gaan. En telkens weer wordt het een zoete wraak die zijn vroegere „gebiedsrovers” om begrijpelijke redenen laten betijen!

Hakendover... neen, beste lezer, een station is er niet, dat wist u beslist, maar per spoor bereikt u die bedevaartplaats het gemakkelijkst van uit Tienen. En zo heb ik dan mijn schuld afgelost want door u mee te tronen naar dat beroemde Haspengouwse dorpje, volbracht ik meteen mijn gedane belofte...


Bron: Het Spoor, maart 1964