Homepagina > Het Spoor > Rollend materieel > Locomotieven > Onze onvergetelijke stomers > Vierde periode - De maatschappijen overgenomen van 1872 tot 1880

Vierde periode - De maatschappijen overgenomen van 1872 tot 1880

Phil Dambly.

dinsdag 6 december 2011, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

In 1872 nam de Staat de belangrijke “Société Générale d’Exploitation de Chemins de fer” (S.G.E.) over waarvan de werkplaats voor het bouwen en herstellen van de locomotieven te Tubize gevestigd was. In het kader van die compagnie exploiteerden verschillende maatschappijen gemeenschappelijk hun netten. Op het ogenblik van haar overneming gingen 164 locomotieven van allerhande typen over naar het park van de Staat. Sommige hiervan werden weer afgestaan aan andere maatschappijen, terwijl de verouderde machines naar liet schroot verwezen werden.

De S.G.E. bezat een vrij groot aantal tenderlocomotieven, waaronder de 2-4-0 met wielen van 1,80 m, die de reizigersdiensten onderhielden. Die machines, welke rijvaardig 40,60 t wogen, werden van 1866 tot 1869 te Tubize gebouwd. Bij de Staat werden ze type 15 (n° 421 tot 424) en kregen de bijnaam type “Tubize courte queue”.

Type 15 Staat, ex-type “Tubize courte queue” van de S.G.E.

Bekend onder de typebenaming “Tamines” of “fortes rampes” had Saint-Léonard, in 1867, vijftien tenderlocomotieven gebouwd voor de “Chemins de fer de Binche et des Bassins houillers”. Ze werden ingedeeld bij het effectief van de Staat onder de aanduiding type 21 (n° 501 tot 515). Die machines met vier gekoppelde assen hadden wielen van 1,22 m en wogen rijvaardig 48 t. De Staat gebruikte ze vooral op de hellende vlakken van Luik en op de lijnen van de hoogvlakte van Herve.

Type 21 Staat, ex-type “Tamines” van de “Bassins Houillers”.

De twaalf tenderlocomotieven type 22, genummerd van 699 tot 710, waren in 1872 gebouwd door de “Société alsacienne de Constructions mécaniques” te Grafenstaden. Ze werden typen “Grafenstaden” genoemd en onderhielden dezelfde diensten als de vorige machines. Het type 22, met vier gekoppelde assen, had wielen van 1,31 m en woog rijvaardig 47,40 t.

Type 22 Staat, ex-type “Grafenstaden” van de S.G.E.

In 1865 had de S.G.E. in haar werkplaatsen van Tubize een reeks goederenlocomotieven met drie gekoppelde assen laten bouwen. Die machines, met afzonderlijke tender, hadden wielen van 1,40 m en wogen rijvaardig 34 t. Elf ervan, die bij het effectief van de Staat werden ingedeeld, werden type 41 en hun nummering ging van 469 tot 479.

De goederentreinlocomotieven van de S.G.E. hierboven, het type 41 Staat; hieronder, het type 34.



In 1869-1870 ontving de S.G.E. een ander type van goederentreinlocomotief. Het was een machine van 35,95 t met drie gekoppelde assen en wielen van 1,35 m. De twintig exemplaren werden bij het materieel van de Staat ingedeeld onder de aanduiding type 34 (n° 480 tot 499). Doorgaans type “Tubize à marchandises” geheten, werden ze tot in 1883 gebruikt op de lijn naar Luxemburg.

Het type “Tubize à voyageurs” van de S.G.E. dateerde eveneens van 1869-1870. Vijf exemplaren C werden type 14 bij de Staat en kregen de nummers 446 tot 450. Die mooie 2-4-0 machines met wielen van 1,80 m wogen rijvaardig 34,65 t. Ingedeeld bij het vroegere depot van Brussel Leopoldswijk, onderhielden ze de dienst van de exprestreinen Brussel - Namen, alvorens naar het depot van Bergen te worden gezonden. De machine n° 450 kreeg een nieuwe stoomketel met vierkante schoorsteen.

In 1880 had men voor de “Chemin de fer de Virton” nog vier locomotieven van hetzelfde type gebouwd in de werkplaatsen van Tubize die op dat tijdstip reeds deel uitmaakten van de maatschappij “La Métallurgique”. Daar de “Compagnie de Virton” datzelfde jaar werd overgenomen, kregen die door de Staat aangekochte machines de nummers 1264 tot 1267. Ze verschilden slechts van het oorspronkelijke type 14 door de ketel die van het model was dat bij de Staat werd gebruikt.

Het type 14 Staat, “Tubize à voyageurs” genoemd: hierboren, n° 446 tot 450, ex-S.G.E.; hieronder, n° 1264 tot 1267, afkomstig van de spoorweg van Virton.



Het type “Tubize à voyageurs” was gekoppeld aan tenders met twee assen, van het type S.G.E. of van het klassieke type Belgische Staat.

Locomotief n° 1265.

De “Grande Compagnie du Luxembourg” (G.C.L.) exploiteerde de lijn van Brussel Leopoldswijk naar Luxemburg, over Namen en Aarlen, en de lijn van Marloie naar Angleur-Luik, via de vallei van de Ourthe. Ze had locomotievendepots te Brussel, Namen, Jemelle, Aarlen en Angleur. In 1873, bij de terugkoop door de Staat, bezat de G.C.L. 126 locomotieven die tot verschillende typen behoorden en in dé meeste gevallen een naam droegen. De veranderingen en verbouwingen gebeurden in een werkplaats voor grote herstellingen, gelegen in het station Leopoldswijk te Brussel. Na de overneming door de Staat werden er tal van locomotieven gereviseerd en zulks tot in 1906, toen de werkplaatsen van Salzinnes bij Namen in gebruik werden genomen. De werkplaats van Leopoldswijk verdween in 1929.

In 1856 had de G.C.L. machines in dienst genomen met drie gekoppelde assen, buitenliggende langsliggers en hellende, binnenliggende cilinders. De wielen hadden een middellijn van 1,46 m, de smalle vuurhaard was zonder directe steun opgesteld, en de voorzijde van de rookkast helde sterk over. Die locomotieven, geleverd door Saint-Léonard, waren van 9 tot 14 genummerd en droegen respectievelijk de volgende namen: “Ciney”, “Marche”, “Rochefort”, “Saint-Hubert”, “Neufchâteau”, “Grupont”. Ze hadden een tender met twee assen en wogen rijvaardig 31,95 t. Bij de Staat werden ze opnieuw genummerd - 377 tot 882 - en ingedeeld bij het type 39.

Locomotief n° 20 Staat, ex-n° 9 “Ciney” van de “Grande Compagnie du Luxembourg”.

De tenderlocomotief n° 20 van de Belgische Staat kwam voort van de verbouwing, in 1885, van de vroegere machine n° 9 “Ciney” (n° 877 Staat). De vernieuwde stoomketel was geflankeerd met langwerpige watertanks en de machine die in rijvaardige staat 38,80 t woog, werd type 39 bis genoemd. Omstreeks 1902 werd ze gesloopt, nadat men ze al die tijd als rangeer locomotief had gebruikt. De typen 39 waren reeds kort voor 1890 aan de omloop onttrokken.

Locomotief n° 858 Staat, ex-n° 77 “Assesse” van de G.C.L, waaraan in 1880 een tender werd toegevoegd.

De Maatschappij Saint-Léonard leverde drie reizigerstreinlocomotieven in 1857, nummers 15 tot 17, met een 0-4-2 asopstelling. Die machines met gekoppelde wielen van 1,69 m hadden een smalle en diepe vuurhaard, binnenliggende hellende cilinders en buitenliggende langsliggers. Ze werden “Recogne”, “Habay” en “Assesse” gedoopt, kregen bij de Staat de nummers 856 tot 858 en werden “buiten reeks” gerangschikt. In 1880 werden ze door het Arsenaal van Mechelen verbouwd tot tenderlocomotieven. De ketel werd vernieuwd en geflankeerd met kleine watertanks. Wegens het aanbrengen aan de achterzijde van een kolenbak diende men bovendien het frame te verlengen en een loopas bij te voegen. Die verbouwde locomotieven n° 856 tot 858, welke rijvaardig 45 t. wogen, trokken de lichte treinen op de lijn van de Ourthe. De machine n° 858 van het depot van Luik-Guillemins, die in dienst bleef tot 1912, was een van de oudste machines die op dat tijdstip op het net van de Staat reden. In 1858 bouwde Saint-Léonard negen goederentreinlocomotieven met drie gekoppelde assen. Die machines met wielen van 1,45 m wogen rijvaardig 32,25 t en verschilden heel weinig van de locomotieven n° 9 tot 14. Ze droegen de nummers 18 tot 26 en de volgende namen: “Haversin”, “La Meuse”, “L’Ourthe”, “La Lesse”, “Arlon”, “Les Ardennes”, “La Semois”, “Bouillon”, “Virton”. Bij de Staat kregen ze nieuwe nummers, 883 tot 891, en werden ze type 37; ingedeeld bij het depot Jemelle werden ze tussen 1884 en 1890 buiten dienst gesteld.

Een voor die tijd nog al merkwaardige machine werd in 1860 door Stephenson geleverd. Het was een machine met twee gekoppelde assen, omringd door twee loopassen, met buitenliggende cilinders en kleine diepe vuurhaard die tot tussen de tweede gekoppelde as en de loopas reikte. Die locomotief, n° 31 “La Vière” viel op door haar sierlijke aanblik, gedeeltelijk te wijten aan de sterke overhelling van de voorkant van de rookkast en aan de wielen van 1,70 m. Onder het n° 862 van de Staat trok ze de exprestreinen tussen Namen en Brussel-L.W.

Locomotief n° 31 “La Vière”.

Cockerill had in 1862 zes gelijkaardige locomotieven gebouwd, maar dan met wielen van 1,76 m; ze droegen de nummers 38 tot 43. Ze verschilden van de locomotief “La Vière” door hun grotere afmetingen van de stoomketel en van de vuurhaard die boven de loopas uitstak. Die machines “zonder naam”, kregen bij de Staat de nummers 863 tot 868 en sleepten de exprestreinen tussen Brussel-L.W. en Namen. Omstreeks 1876 verbouwd tot tenderlocomotieven, werden ze als type 12 opgenomen. Hun rijvaardig gewicht bedroeg toen 44,70 t en tot 1882 trokken ze de stoptreinen. Het laatste exemplaar, n° 865, werd in 1892 gesloopt.

Saint-Léonard had van 1860 tot 1865 goederentreinlocomotieven geleverd met drie gekoppelde assen, die verbonden werden aan de depots Aarlen en Jemelle. Hun wielen maten 1,31 m en hun rijvaardig gewicht beliep 33,37 t. De eerste twee exemplaren, n° 27 en 28, heetten “La Grotte de Han” en “Mathieu Uzielle”. De andere machines, die geen naam droegen, waren genummerd van 32 tot 36 en van 44 tot 55. De negentien locomotieven werden door de Staat gebruikt onder n° 892 tot 910 en type 36 genoemd. Enkele ervan werden voorzien van een machinistenhuis, model Staat, dat minder rudimentair was dan de afschermingen met kijkvenstertjes. De typen 36 verdwenen tussen 1881 en 1899, behalve de machine n° 905 die in 1881 een nieuwe stoomketel met vuurhaard van Belpaire had gekregen. Die locomotief was in 1911 nog steeds in dienst te Aarlen.

N° 27, 28, 32 tot 36 en 44 tot 55 (n° 892 tot 910 Staat, type 36).

Voor het trekken van de goederentreinen op de lijnen naar Aarlen en die van de Ourthe, had de G.C.L. in 1866 en 1867, 27 locomotieven met drie gekoppelde assen laten bouwen, genummerd van 56 tot 71 en van 80 tot 90. Er bestond een gering verschil tussen de machines van de reeksen 56 tot 63 en 80 tot 90 (Ch. Evrard) en die van de reeks 64 tot 71 (Cockerill). De eerste hadden een rijvaardig gewicht van 33,90 t, de andere, van 34,10 t. Die locomotieven met wielen van 1,45 m waren voorzien van tenders met twee assen van net type Paris-Orleans. Ze kregen bij de Staat de nieuwe nummers 911 tot 937, werden type 35 genoemd en de afscherming met kijkvenstertjes werd vervangen door een machinistenhuis type Staat. Ten aanzien van de toenemende belasting der treinen die op de lijn naar Luxemburg reden, werden de typen 35, die geen voldoening meer schonken, stilaan naar Henegouwen en Vlaanderen gezonden. Ze verdwenen tussen 1889 en 1904, behalve vier exemplaren die de Staat had afgestaan aan de Maatschappij Gent-Terneuzen.

N° 56 tot 71 en 80 tot 90 (n° 911 tot 937 Staat, type 35). Locomotief n° 933, ex-n° 86 G.C.L.

In 1866 werden er door Saint-Léonard acht locomotieven 2-4-0 met wielen van 1,75 m gebouwd naar de plannen van de Engelsman Kitson, hoofdingenieur van de G.C.L. Die machines, genummerd van 72 tot 79, behoorden tot het interessantste Anglo-Belgische type, met zeer verzorgde bouw en elegant silhouet. Ze wogen 32,50 t. en trokken de exprestreinen tussen Brussel-L.W. en Namen. Hun tenders van 7 m³ leken op die van de Paris-Orleans. Genummerd van 869 tot 876 en type 11 genoemd bij de Staat, werden deze locomotieven naar het depot Antwerpen-Zuid gezonden en gebruikt om sommige reizigerstreinen te trekken tussen Brussel-Noord en Antwerpen. Men had ze met Westinghouseremmen uitgerust en hun oorspronkelijke tenders vervangen door tenders van 7,50 m³, type Staat. Na tal van verbouwingen werden de typen 11 tussen 1882 en 1903 buiten dienst gesteld.

N° 72 tot 79 (n° 869 tot 876 Staat, type 11). Locomotief n° 872 ex-n° 75, verbouwd.

In 1870 schafte de G.C.L. zich zes goederentreinlocomotieven met drie gekoppelde assen aan, de n° 91 tot 96. Gebouwd bij Ch. Evrard te Brussel, waren die machines uitgerust met een vierkante vuurhaard van Belpaire en met wielen van 1,31 m; ze wogen 32,90 t. Na de overneming van de G. C. L. kregen ze de nieuwe nummers 938 tot 943, werden ze type 38 genoemd en verbonden aan de depots Jemelle en Aarlen. Daarna werden ze tot 1892 op secundaire lijnen ingezet.

Dezelfde bouwer leverde, in 1872, nog acht goederentreinlocomotieven met vier gekoppelde assen, n° 115 tot 122. Ze hadden buitenliggende cilinders en een uitwendig mechanisme terwijl de vuurhaard boven de laatste as uitstak. Die locomotieven, met wielen van 1,27 m en een gewicht van 44 t waren gekoppeld aan tenders met drie assen van het Engelse type. Op het ogenblik van de terugkoop door de Staat waren ze in dienst tussen Namen en Aarlen, ze kregen de nieuwe nummers 955 tot 962 en werden achteraf type 24 genoemd. Wegens hun lichtheid en hun gering vermogen zond men ze naar Henegouwen waar ze, tot 1903, plaatselijke diensten onderhielden.

N° 115 tot 122 (n° 955 tot 962 Staat, type 24).

De zes locomotieven n° 109 tot 114, gebouwd in 1873 door “The Yorkshire Engine C° Ltd te Sheffield”, waren gemengde machines bekend onder de benaming “anglaises du Luxembourg”. Deze zeer sierlijke locomotieven met drie gekoppelde assen, leken sterk op een machinetype ontworpen door ingenieur Johnson van de Great-Eastern Railway. Ze hadden een tender van 10 m³ met drie assen, van Engels model, en werden gebruikt tussen Brussel-L. W. en Namen. Ze wogen 31,80 t en de wielen hadden een middellijn van 1,55 m. Na aankoop door de Belgische Staat kregen die machines de nummers 963 tot 968 en werden ze type 42 genoemd. In het Arsenaal van Mechelen ondergingen ze belangrijke verbouwingen: ophanging, zandstrooier, schoorsteen, machinistenhuis, enz. Daarna werden ze met een Westinghouserem uitgerust en voorzien van tenders van 7,50 m³ met twee assen, van het type Staat. De mooie silhouet van die typen 42, welke toen deel uitmaakten van het depot Dendermonde, had, onder al die verbouwingen, fel geleden. Ze werden gesloopt tussen 1898 en 1903, behalve de machine n° 964, die in 1914 nog in dienst was te Sint-Niklaas.

N° 109 tot 114 (n° 963 tot 968 Staat, type 42), oorspronkelijke vorm en na verbouwing.



De locomotief n° 108 droeg de naam van W. Fenton, voorzitter van de Raad van Beheer van de G.C.L. Die machine, met binnenliggend mechanisme en dito cilinders, welke in 1872 door de Yorkshire Engine C° gebouwd werd, was eigenlijk een ruggelingse opstelling op een enkel frame van twee tenderlocomotieven, een stelsel dat door de Engelse ingenieur Robert Fairlie ontworpen werd. Elke drijfgroep omvatte drie gekoppelde assen met wielen van 1,06 m en de machine had een rij vaardig gewicht van 63,70 t. Op de zijdelingse waterreservoirs, aan weerskanten van het tussenliggende machinistenhuis, waren twee platen aangebracht. De eerste droeg het opschrift “Fenton”, de tweede “Fairlie’s Patent” (licentie Fairlie). De proef in België met het stelsel van Fairlie schonk geen voldoening. In dienst gesteld in juni 1872, tussen Brussel-L. W. en Namen, werd het n° 108 achteraf gebruikt om de goederentreinen te trekken tussen de Brusselse stations Groendreef en Leopoldswijk. Na de terugkoop van de G.C.L. door de Staat kreeg ze het n° 969 en werd ze “buiten type” gerangschikt. Ze eindigde haar loopbaan in 1889, in het depot Aarlen, en werd het jaar daarop gesloopt.

Locomotief n° 108 “Fenton” (n° 966 Staat).

De laatste locomotieven die aan de G.C.L. geleverd werden, waren de n° 123 tot 128, gebouwd bij Evrard in 1873. Die tenderlocomotieven met drie gekoppelde assen, bestemd voor het onderhouden van de rangeerdiensten, werden soms gebruikt voor de stoptreinen tussen Brussel-L. W. en Ottignies. Ze wogen 32,20 t en hadden wielen van 1,27 m middellijn. Bij de Staat droegen ze de nummers 972 tot 977 en noemde men ze type 55. Het oude scherm met kijkvenstertjes werd vervangen door een ruim machinistenhuis dat aan de achterzijde gesloten was. De typen 55 hebben tot 1906 de rangeerdiensten in het station Leopoldswijk onderhouden.

N° 975.

Bron: Het Spoor, november 1966

Portfolio