Homepagina > Het Spoor > Geschiedenis > 150 jaar spoorwegen > De dienst der finandën

De dienst der finandën

R. Van Essche, Eerste Inspecteur.

maandag 21 mei 2012, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

 Het prille begin

Het is van eerst af gekend dat de financiën een belangrijke rol hebben gespeeld bij het aanleggen, onderhouden en exploiteren van de spoorwegen.

Zo zijn er in de wet van 1 mei 1834, verschenen in het Belgisch Staatsblad van zondag (toen verscheen het Staatsblad nog regelmatig ’s zondags) 4 mei 1834, tot oprichting van een spoorwegnet in het koninkrijk België met als centraal punt Mechelen, op de 7 artikelen die de wet telde, niet minder dan 5 die een financieel aspect behandelen. Het is wel interessant even te bekijken wat deze wet toen hieromtrent bepaalde:

  • Art. 2
    De werken moeten worden uitgevoerd ten laste van de Schatkist en door de zorgen van de regering.
  • Art. 3
    De kosten van deze uitvoering zullen worden gedekt door een lening die later door een wet zal worden geregeld.
  • Art. 4
    In afwachting dat deze lening kan worden afgesloten wordt een krediet van tien miljoen ter beschikking van de regering gesteld.
  • Art. 5
    De opbrengsten van de baan die voortkomen van de tolgelden, en die jaarlijks bij wet moeten worden bepaald, zullen dienen om de intresten en de delging van de lening te dekken, evenals de jaarlijkse kosten voor onderhoud en beheer van het nieuw spoor.
  • Art. 7
    Vanaf de opening van de spoorweg tussen Luik en Antwerpen zullen de tolgelden op de kanalen van Henegouwen worden verminderd tot het bedrag van de tolgelden te bepalen voor deze spoorweg per ton en per kilometer.

Zoals men kan bemerken is er sindsdien niet veel nieuws onder de zon: zelfs aan de coördinatie van het vervoer werd toen reeds gedacht.

Een onderrichting van 5 mei 1835, dag van openstelling van de lijn Brussel - Mechelen, regelde het bepalen en innen van de tolgelden. Aangezien voorlopig slechts reizigers werden vervoerd omvat deze onderrichting alleen bepalingen in verband met het reizigersverkeer.

In 1836 zegt een wet dat het bepalen en innen van de tolgelden voortaan zal worden geregeld bij koninklijk besluit. Bij deze gelegenheid wordt de onderrichting van 5 mei 1835 herinnerd aan de ontvangers (twee nl. in Brussel en in Mechelen) en aan de controleur (in het enkelvoud!). In toepassing van deze onderrichting moesten de ontvangers van Brussel en Mechelen o.a. de taken onderling zo billijk mogelijk verdelen, de reizigers inschrijven in de volgorde van de voorbehouden plaatsen en aan de reizigers een behoorlijk geparafeerd biljet afleveren. Zij moesten een geleidebrief opstellen voor elk vertrek en het leuke is dat reeds in 1836, in een voetnoot, werd geconstateerd dat dit gedeelte van de onderrichting niet werd uitgevoerd omdat de ondervinding had geleerd dat het bijna altijd onuitvoerbaar was!

Verder was bepaald dat de ontvanger geldelijk verantwoordelijk was voor de juistheid van zijn beheer en ten slotte werd hem zeer speciaal aanbevolen ten minste één uur voor het eerste vertrek op zijn bureau aanwezig te zijn.

De controleur moet er o.a. voor waken dat de ontvangers naar behoren hun taak vervullen, hij verifieert minstens alle 10 dagen alle verrichtingen en hij is daarenboven belast met het toezicht op de treinwachters.

En aangezien we het toch over de directie van de cijfers hebben, even een blik op de toenmalige weddebarema’s per jaar van het personeel van de ontvangsten waarbij het interessant is de spanning te bekijken:

  • controleur 3 600 fr.
  • ontvanger van 1 500 tot 2 600 fr.
  • eerste klerk 1 500 fr.
  • klerk 1 000 fr.
  • bode 600 fr.

 Uitbreiding en ontwikkeling

Na dit prille begin neemt de uitbreiding van de spoorwegen een grote vlucht, zowel wat de staatsspoorwegen als de geconcessioneerde spoorwegen betreft en worden internationale verbindingen aangelegd. Dit heeft natuurlijk tot gevolg dat bij het ministerie dat de staatsspoorwegen beheert een volledig Bestuur van de Staatsspoorwegen wordt uitgebouwd.

Hierin vinden we, bv. in 1888, benevens de Hogere leiding (voorloper van de huidige Raad van Beheer), de Algemene Dienst (voorloper van de Algemene Directie), de Directies van Wegen en Werken (thans Baan en ES), de Directie van de Tractie en het Materieel, de Directie der Exploitatie, de Directie van het Toezicht over de Ontvangsten en de Stoffen.

Deze laatste Directie omvatte geen “Diensten” zoals de overige Directies maar was rechtstreeks in “Afdelingen” ingedeeld. Zo de afdeling “Algemene Zaken en Centrale Boekhouding” waarvan een bureau zich (toen reeds) bezig hield met de “Benaderende ontvangsten” en “Raming van de ontvangsten” en met de tabellen en inlichtingen van het jaarlijks verslag.

Een ander bureau hield de “Algemene Staten van Ontvangsten en Uitgaven” en moest waken voor de Algemene overeenstemming en de afsluiting der geschriften, beheersrekeningen enz. Bij deze afdeling hoorde eveneens het Centraal bureau (toen al!) voor de compensatie van alle sommen te vereffenen tussen de beheren die behoorden tot de groep: “England - Frankrijk - Nederland - België - Duitsland - Zwitserland - Oostenrijk - Hongarije - Italië”.

Verdere afdelingen betroffen het verkeer:

Reizigers en Reisgoed, Post- en Stukgoeddiensten, Binnenverkeer Goederen, Gemengd en Internationaal Verkeer Goederen.

In heel dit orkest speelde het binnenverkeer niet zo een belangrijke rol als vandaag de dag. Het gemengd verkeer was zeer belangrijk. Even een opsomming van de verschillende maatschappijen die toen bestonden: Nord-Belge, Bergen - Quévy, Luik - Maastricht, Gent - Terneuzen, Chimay, Hasselt - Maaseik, West - Vlaanderen, Antwerpen - Gent, Mechelen - Terneuzen, Dendermonde - St.-Niklaas, Grand Central Belge, Gent - Brugge via Eeklo en Luik - Limburg. Ook de internationale betrekkingen waren niet zoals we ze nu kennen, zo hadden we o.a. te maken met de dienst over de linker- en de rechter Rijnoever, Zuid-West Duitsland, Prins Henri (in Luxemburg)...

Een laatste afdeling hield de boekhouding van de stoffen met o.m. de dienst van het zegel die de reizigersbiljetten en de spoorwegzegels maakte. Deze afdeling beheerde de rekeningen van de voorraden van magazijnen en bewaarplaatsen en verifieerde de voorraden en het materieel in dienst.

Wat de uitvoeringsdiensten betreft, is het net ingedeeld in groepen voor de Directie Wegen en Werken (Brussel-Noord, Luik, Gent, Doornik, Bergen, Brussel-Zuid, Binche, Namen, Aarlen en Antwerpen); in districten voor de Directie Tractie en Materieel (Luik met o.a. de centrale werkplaats Mechelen en de stelplaatsen van Antwerpen; Gent; Brussel-Zuid met stelplaatsen tot in Erquelinnes; Bergen; Namen); in groepen voor de Directie E en in omschrijvingen voor de Directie der Ontvangsten en der Stoffen (Brussel, Gent en Luik).

Deze drie omschrijvingen, met normaal aan het hoofd een inspecteur bijgestaan door een controleur, zijn ingedeeld in 38 secties met een controleur. Deze controleurs zijn belast met het toezicht op de “Bureaus met tegensprekelijke boekhouding” die we vinden in de stations en die volgens belangrijkheid ingedeeld zijn in categorieën. De belangrijkste ervan worden geleid door een “ontvanger-hoofdboekhouder”, graad om thans van te dromen. Het is opmerkelijk dat we in voorgaande opsomming zo weinig vinden over de boekhouding van de kosten van de onderscheiden directies. Zoals elke directie haar eigen personeel, kaders en bezoldigingen beheerde, beschikte elke directie over haar eigen boekhouding van de kosten en over de verificatie en controle ervan. Bij de Directie Tractie en Materieel was dat zelfs een volledige afdeling die zich met de boekhouding bezighield.


Bron: Het Spoor, oktober 1985