Homepagina > Het Spoor > Over ... en ... > Over berg en spoor > In het woud van Saint Hubert

In het woud van Saint Hubert

R. G.

zondag 12 juni 2022, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

November, maand waarin de mensen de doden herdenken. Naar aloude gewoonte, zullen zij dan hun kerkhoven bezoeken. Bij de rijkelijk bebloemde graven zullen zij aan hun dierbare afgestorvenen denken. Hier en daar zullen zij, belangstellend, naar een verweerde naam kijken. Die arme, vermoeide stenen, die resten uit vervlogen tijden, al die dromen, al die liefderijke gevoelens welke men nooit meer zal kunnen achterhalen, zij die daar begraven liggen, laten wij het ootmoedig bekennen, sedert lang reeds hebben de levenden hen vergeten. En nochtans, zijn zij immer daar – heel dicht bij ons! Slechts een beetje aarde scheidt hen van de levenden, die stap, die seconde, die het eindige van het oneindige, de tijd van de eeuwigheid scheiden.

Maar, november is ook het feest van de heiligen. De Kerk heeft gewild dat deze eerste novemberdag een vreugdedag zou zijn voor de uitverkorenen! En omdat het leven en de hoop de smart en de dood moeten overwinnen, omdat geen schakel uit de ketting mag wegvallen, zal er ook vreugde zijn bij al de mensen, gelovigen en ongelovigen, vreugde om het weerzien van de familie, de vrienden, het dorp, dat lapje grond waar men geboren is en dat men verlaten heeft omdat men op een mooie dag meende dat het eenmaal te eng zou worden.

Zij die de Ardennen tijdens deze vrome novembermaand zullen terugzien en zij die ernaar toe zullen gaan, aangetrokken door de kleurenpracht van hun wouden, zullen zij zich herinneren dat de eerste gelukzalige die na het feest van alle heiligen wordt gevierd, juist hun patroon is, Hubertus, met de wonderbare legende?

Er was eens een jonge, mooie en dappere prins. Hij stamde af van de prinsen van Aquitanië en had een uiterst verfijnde opvoeding genoten. Zijn jongelingsjaren bracht hij door aan het hof van Neustrië, waar zijn passie voor het jachtwezen zich reeds vroeg openbaarde en met de jaren nog aangroeide. Om aan de tirannie van de hofmeier Ebroïn te ontsnappen, verliet hij het paleis en zocht hij een toevlucht bij zijn bloedverwant, Pepijn van Herstal. Zijn liefde voor de jacht was echter zo hevig dat hij de elementairste godsdienstplichten vergat en zijn vrouw, de mooie Floribanne, dochter van Dagobert, verwaarloosde.

Nu gebeurde het dat Hubertus op een heldere namiddag in november van het jaar 683 op jacht toog in de wildrijke wouden van Andage. Plotseling zag hij een prachtige tienender naderen. Het beest was in het nauw gedreven en Hubertus maakte zich klaar om het „hallali” te blazen. Maar toen deed er zich iets wonderbaars voor. Het gewei van het hert veranderde in een heerlijke lier en, midden in deze lier, verscheen een lichtend kruis. Hubertus knielde neer, terwijl de verschrikte honden op de vlucht sloegen. Eensklaps verhief zich een ontzagwekkende stem te midden van het gebladerte: „Hubertus! Hubertus! hoelang nog zult gij mijn naam ontheiligen?” De bevreesde jager herkende de Allerhoogste. „Heer, smeekte hij, wat moet ik doen?” – „Ga naar Lambertus, de heilige bisschop, hernam de stem, hij zal u mijn tuil kenbaar maken.”

Zo luidt, volgens de overlevering, de bekeringsgeschiedenis van de grote patroon van de Ardennen. Het mirakel van de verschijning zou geschied zijn tussen Saint-Hubert en Champion, dicht bij de plaats die bekend staat onder de naam „Converserie”. Getroffen door de genade, begaf Hubertus zich naar Lambertus die hem naar het klooster van Andage zond. Daar zijn vrouw ondertussen overleden was, trok hij zich terug in het woud waar hij zeven jaren van boetvaardigheid sleet.

Hubertus stierf te Tervuren in 727 en werd te Luik begraven. De verheerlijking van de relikwieën greep plaats op 7 november 743, onder de regering van koning Karloman; men constateerde dat het lichaam geen enkele verandering had ondergaan. De glorierijke overblijfselen werden, op 30 september 825, met grote luister naar Andage overgebracht. En, sedert die dag, wordt het kleine Ardense stadje Saint-Hubert genoemd.

En sedert die heuglijke dag, en sedert die wonderlijke tijden, stromen elk jaar, op 3 november, honderden gelovigen toe te Saint-Hubert. Het is een aangrijpende bedevaart, helemaal doordrongen van haar oorspronkelijke luister, en zij die haar volgen zullen haar zeker nooit vergeten.

Die bedevaart zal natuurlijk de gelegenheid zijn om de prachtige abdijkerk te bezoeken. Haar oorsprong dagtekent van 1525; op 4 juni 1927 werd zij tot de rang van „basilica minor” verheven. Zij bevat vijf beuken en tien kapellen; het schrijn met het stoffelijk overschot van de heilige is tentoongesteld in de laatste kapel. Een andere bezienswaardigheid van de stad is de Sint-Gilles-kerk opgericht in 1050, en, rechtover het Stadhuis, de mooie Redoute-fontein, een hulde van de stad aan de vermaarde schilder en lithograaf Pierre-Joseph Redoute, een van haar meest beroemde kinderen.

Maar Saint-Hubert is ook het hart van de Ardennen, het hart van het onmetelijke „Arduenna Sylva”. Indien de „grote spoorweg” haar, om herhaaldelijk opgegeven redenen (zonder dat men ze daarom begrijpt), spijtig genoeg verwaarloosd heeft, dan heeft de „secundaire spoorweg” eraan gehouden deze flater van de mensen te herstellen; van 1886 af was het oude Andage verbonden met de lijn Brussel-Luxemburg. Regelmatig bediend door het spoor, en belangrijk knooppunt van wegen, biedt Saint-Hubert aan haar bezoekers zeer talrijke toeristische mogelijkheden.

Er is natuurlijk, in de eerste plaats, het woud. Het omringt de stad, het houdt haar in de greep van zijn duizend armen. Het Warinsartbos, het Sint-Michielsbos, het Koning Albertwoud, het Saint-Hubertwoud, veelzijdig en kloppend hart, waarlijk, hier heerst het woud in al zijn pracht! Heerlijk en romantisch is de aanblik van zijn verblekende goudgele herfstkleuren! Houdt ge van wandelen, van de verkwikkende lucht der hoge streken? Breng dan een bezoek aan de kapel van de „Converserie”, gelegen op een zevental kilometer van de stad. Ook de vermaarde Sint-Michielsoven is niet veraf. Onderweg zult gij, boven op de hoogvlakte, stilstaan bij het eenvoudige en ontroerende monument dat de Luxemburgse academie ter herinnering aan koning Albert liet oprichten.

Of zult gij naar Nassogne gaan, deze twee eeuwenoude stad, om, in de prachtige collegiale kerk, te mediteren voor het schrijn van die andere Ardense heilige, de goede en moedige Monon?

Of zult gij naar Arville gaan, de streek van de huisjesslakken? Of naar Smuid, de streek van de wolven? Of naar Awenne, de streek van de kalveren? Of naar Anloy, de streek van de oorwormen?

Vlakbij hebt gij ook Amberloup waar, in het jaar 54, Indutiomarus, hoofdman van de Treveren, en Ambiorix, hoofdman van de Eburonen, samenzwoeren om de legioenen van Sabinus en Cotta, die niet ver van daar hun winterkamp hadden, te overvallen.

En eveneens dichterbij, Grupont, Mirwart en Lesterny, deze verrukkelijke parels van de Lomme. Het zijn ook spoorwegparels, want deze wouddorpen hebben hun naam aan de meest bekoorlijke stopplaatsen van de wereld geschonken!

Zo zal deze herfstwandeling, begonnen in een platte-landstrammetje, eindigen op de „oevers” van de „grote spoorweg”.


Bron: Het Spoor, november 1961