Homepagina > Het Spoor > Over ... en ... > Over berg en spoor > Het land van Aarlen

Het land van Aarlen

Roger Gillard.

zaterdag 12 augustus 2023, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

De oudere inwoners van Aarlen herinneren zich wellicht de tijd toen hun stad, alsdan nog een groot landbouwdorp, de witte koeien van de boeren van Viville en Freylange de Neufchateaustraat zag opgaan. Tijdens de laatste halve eeuw werd de stad allengs in een kraaknet vakantieoord herschapen. Gebouwd in een schuin oplopend halfrond op een 450 m hoge heuvel, daar waar de stroombekkens van Maas en Rijn gescheiden worden, is Aarlen een van de gezondste streken van België.

De stad is een zeer oude verblijfplaats. De Romeinen noemden ze Orolauno vicus of beboste hoogte. Ze was het knooppunt van de heerwegen Reims-Trier en Verdun-Tongeren, zodat men er alles aantrof wat de toenmalige wisselplaatsen kenmerkte: afspanningen, opslagplaatsen, stallen, wijnkelders, alsmede alle gezagdragers, ambtenaars, renboden en soldaten van de Romeinse administratie. Uit die heuglijke tijd bewaart Aarlen indrukwekkende schatten. Zijn oudheidkundig museum bevat een van de rijkste verzamelingen edelgesteenten van het land.

Na de verdeling van 870 en de achtereenvolgende versnipperingen, werd het land van Aarlen in het graafschap Ardenne opgenomen. In 1219 ging het over naar het graafschap – later hertogdom – Luxemburg waarmee het van toen af lief en leed deelde. Zijn omgang met deze staat met zijn overtalrijke dialecten bezorgde het een streektaal die een heerlijk mengelmoes is van Platduits en Romaans, waaraan een zonderlinge tongval een exotisch tintje schenkt.

Verlaagd tot de rang van eenvoudige markiezaathoofdplaats, had de stad, die destijds met Doornik en Tongeren tot de drie grote steden van Belgica prima behoorde, daarom nog niet haar laatste woord gezegd. Oorlogen, belegeringen, pest, hongersnood, geen enkele tegenslag bleef de bevolking bespaard. Opgenomen, in 1797, in het departement Forêts, onder het gezag van de prefectuur Luxemburg, viel Aarlen, in 1815, ten deel aan het huis van Oranje. Vijftien jaar later verdreven de Belgen de Hollanders uit Brussel maar in Luxemburg konden onze Noorderburen zich handhaven. Door het verdrag der XXIV artikelen van 1839 verkreeg Willem onder andere voor zich persoonlijk het Duits gedeelte van Luxemburg, behalve het land van Aarlen dat samen met Waals Luxemburg aan België werd afgestaan.

Is het verwonderlijk dat die duizendjarige stad, welke thans veertienduizend inwoners telt, geen enkel merkwaardig monument bezit? De vroeggothische Sint-Martenskerk, gebouwd in het begin van deze eeuw, valt slechts op door haar hoge en mooie toren met zijn ranke spits. De Sint-Donatuskerk, een oud kapucijnenklooster uit het begin van de XVIIe eeuw, bezit een eigenaardige oprit die verdeeld is in een reeks trappen welke afgezet zijn met een sierlijke kruisweg. Deze tempel, met Romaanse allures, bevindt zich op de plaats waar vroeger de oude vesting stond die in 1558 verwoest werd.

De stad Aarlen is geen oord van kunstschatten, maar van natuurlijke charme is ze geenszins gespeend. Bij het verlaten van het station wordt men getroffen door het typische, oude Orolauno met zijn bevallige huizen, zijn terrasvormige tuinen, zijn olijke oude steegjes die opklauteren tegen de heuvel op de top waarvan het hart van de stad zich ontwikkelde. De eerwaardige Romeinse wisselplaats werd door de Schoumaks in een schilderachtig meesterstuk herschapen dat opvalt door zijn eenvoud en bevalligheid.

De Schoumaks? Een eigenaardige naam, is het niet? En toch worden de inwoners van Aarlen zo geheten. Het woord is afgeleid van het Duitse Schumacher – schoenmaker – en vergt niet zoveel uitleg. Eertijds, zo luidt de anekdote, waren er in de stad een groot aantal schoenmakers die hun produkten in de omliggende dorpen gingen rondventen. De schoenen van de Schoumaks waren blijkbaar niet van hoge kwaliteit, want aan die spotnaam wordt bij voorkeur een pejoratieve betekenis vastgeknoopt. Denk nu maar niet dat de inwoners zich hierover ergeren, integendeel. Het feit dat talrijke oude families er de naam Schumacher dragen, toont aan dat zij zich veeleer erop beroemen.

Ook op hun streek zijn de Schoumaks trots! Vijftig vierkante kilometer weiden en bosjes, hier en daar doorsneden met woeste heuvels: een waar Lilliputtersrijk. In het zuiden wordt het begrensd door Frankrijk, ten oosten door het Groot-Hertogdom, ten westen door de Gaumestreek en ten oosten door de Ardennen: maar, in ’s hemelsnaam, verwar het toch niet met deze laatste! Dat lapje grond bergt nochtans enkele aangename verrassingen waarover we wel wat meer willen vertellen.

Dit is Autelbas, op de spoorweglijn Brussel-Luxemburg, aan de aftakking van de lijn naar Athus en Longwy. Men vindt er de overblijfselen van het oude kasteel der graven van Autel en sporen van de heerweg Reims-Trier, die de plaats over haar volle lengte doorsneed. Van hieruit loopt een smalle, kronkelende weg naar het gehucht Clairefontaine, aan de rand van een beuken- en populierenbosje. Daar, in de glooiing van een betoverend klein dal, waar thans een eenvoudige kapel staat, prijkte destijds de vermaarde abdij die in 1794 verwoest werd. Clairefontaine! Heeft de mens wel ooit een zachtere muziek uitgedacht? Hier, aldus de legende, sliep Ermesinde, gravin van ’Luxemburg, nabij een bron, toen een wonderbare dame die een kind op haar arm droeg, haar in haar droom verscheen. Op hetzelfde ogenblik kwamen er witte schapen uit het bos, die alle op hun rug getekend waren met een zwarte streep in de vorm van een scapulier. De dame verzamelde de schapen tot een kudde, en stelde ze onder de hoede van de prinses, waarna zij verdween. Toen kwam er een kluizenaar die aan Ermesinde verklaarde dat de schapen een voorstelling waren van de kloosterzusters van de orde van Sint-Bernardus; door ze onder haar bescherming te plaatsen, zo vertelde de kluizenaar verder, gaf de Heilige Maagd de wens te kennen dat de gravin voor hen, op die plaats, een abdij zou stichten. Overtuigd dat de droom haar door de hemel ingegeven was, deed Ermesinde, nabij de fontein, onverwijld een klooster bouwen waarin zij de vrouwelijke volgelingen van St.-Bernardus onderbracht. Zij werd er in 1246, aan de rechterzijde van het koor der kerk begraven.

Ook het vroegere dorpje Rosenbour heeft zijn legende. Tijdens de afwezigheid van haar gemaal, zo luiden oude geschriften, baarde de adellijke vrouw van dit oord zeven kinderen tegelijk. Bevreesd voor wat de heer zou kunnen denken van een zo talrijk kroost, bestemde zij er zes tot de dood en belastte een knecht van het kasteel met de uitvoering van de wandaad. Beladen met de zes beklagenswaardige wichtjes begaf de man zich op weg. Toen hij ze in het water wilde gooien, net zoals men zich van lastige hondjes ontmaakt, werd hij door zijn meester verrast. De landjonker, die een gouden hart had en evenmin van humor gespeend was, schonk zijn knecht vergiffenis. Hij ontfermde zich over zijn afstammelingen, liet ze in het geheim grootbrengen en schonk ze zeven jaar later aan hun moeder terug. Die dag leefde Rosenbour in een ware feestroes en besliste het zich voortaan Hondelingen te laten noemen, wat „kleine hondjes” betekent. Onder Romaanse invloed veranderde die benaming in Hondelange, zoals wij het thans kennen.

Legende en poëzie... Kent gij Toernich? Het is trots op zijn prachtige beboste heuvel, de Hirzenberg, die 465 meter hoog is. Vanaf de top van deze hoogte, die door een mooie koepel beheerst wordt, reikt het oog tot de Thorenburg van Diekirch en, bij heldere hemel, tot de heuveltjes van het Duitse stadje Prüm. Een smal beekje dat op de helling van de bergtop ontspringt, mondt uit in de Chiers, tussen Athus en Petange.

Athus, ’n stad zonder verleden! In de middeleeuwen stonden er amper zes huizen en het was slechts in 1878, toen het gehucht uit een duizendjarige slaap ontwaakte, dat het werd gescheiden van Aubange om een aparte gemeente te worden. Sedertdien is Athus er met reuzenschreden op vooruitgegaan. Hoogovens, cokesovens, staalfabrieken, een internationaal station dat een vrij aanzienlijk grensverkeer kent, hebben van dit industrieel centrum de tweede belangrijkste stad van Belgisch Luxemburg gemaakt. Athus bezit, overigens, de zonderlingste aardrijkskundige ligging die men zich kan indenken. Als stad met drievoudige grenzen, strekken haar hoofdstraten zich uit tot in de Groothertogelijke stadjes Petange en Rodange, terwijl zijn nieuwe wijken bij de buitenwijken van het Franse Longwy aansluiten. Die bedrijvige steden, met Longlaville en Mont-Saint-Martin, waaraan wij Aubange en Halanzy toevoegen, vormen inderdaad een uitgestrekte agglomeratie waarvan het bestaan dagtekent uit de tijd dat aldaar ijzererts werd gedolven. Thans betrekt dit complex zijn ijzererts uit Nancy en Metz.

Wij moeten beslist ook naar Rachecourt, een dorpje aan de rand van de Gaume, dat een zeer tragisch lot heeft gekend. In de XVIe eeuw bezweken alle inwoners er aan de pest, behalve ene die zich met de begraving van zijn onfortuinlijke dorpsgenoten belastte. Om niet met de verpeste lijken in aanraking te komen, sleepte hij ze achter zich aan met een mesthaak, alsof het walgelijke dieren waren. Een goede honderd jaar later werd het ten gronde gerichte dorp een kilometer noordwaarts heropgebouwd. De herinnering aan deze laatste lokaliteit is het enige wat ervan overblijft. En een naam: de weg die het doorkruiste, en die thans een begraasd lapje grond is, werd de „chemin des Trépassés” of „weg der Overledenen” geheten.

O land van Aarlen, met je stille lieftalligheid, met je heuvels die zich tijdens de dauwende junimaand in een geur van hooi en struikgewas hullen, met je koele beekjes die het gemurmel van hun kabbelend water over dromerige glooiingen verspreiden, met je vriendelijke dorpjes die zich in een lijst van ongerept natuurschoon verschuilen als wilden ze zich telkens opnieuw door de toerist laten ontdekken, jij zult je gasten niet teleurstellen, maar wel ze overladen met aangename herinneringen waaraan ze nog vaak met heimwee zullen terugdenken.


Bron: Het Spoor, juni 1964