Homepagina > Het Spoor > Over ... en ... > Over berg en spoor > Hoei, ’n elegante stad

Hoei, ’n elegante stad

R. Gillard.

zaterdag 20 mei 2023, door rixke

Alle versies van dit artikel: [français] [Nederlands]

Met het identieke gevoel van kinderlijke ijdelheid waarmee thans zoveel geschiedschrijvers van toeristische vouwbladen behept zijn, hebben enthousiaste kroniekschrijvers zich beijverd om de Romeinse oorsprong van Hoei aan te tonen. Terecht merkt René Furnemont op dat geen enkel geloofwaardig document dergelijke beweringen kracht bijzet. Dit neemt nochtans niet weg dat Hoei tot de oudste steden van het land behoort. Volgens de overlevering werd het Evangelie er reeds in de VIe eeuw gepredikt door de heilige Domitianus, de latere bisschop van Tongeren en ook de eerste beschermheilige van de Hoeienaars. De vroegste geschriften waarin er over Hoei gesproken wordt, dateren van 636.

Het bestaan van een werkplaats voor het slaan van munten, de aanwezigheid, op de oevers van die strook Maas, van verschillende smeltovens en, op de naburige hellingen, van bloeiende wijngaarden, wijzen op de ontwikkeling die Hoei vanaf de VIIe eeuw kende. Als een der bedrijvigste binnenhavens, verbonden met Verdun en met de Rijn, was het, ten tijde der Karolingers, de hoofdstad van een uitgestrekt graafschap. In 985 ging dat graafschap over naar prinsbisschop Notker. Van toen af maakte Hoei deel uit van het prinsbisdom Luik, waarvan het de tweede goede stede werd.

Over een duizendjarige periode van oorlogen en belegeringen zullen we liever niet spreken: veelal lieten ze de Hoeienaars niets anders na dan ellende en vernieling. Laten we er enkel aan herinneren dat Hoei de eer opeist de oudste oorkonde te bezitten die in het Westen bekend is. Dit beroemde document werd, in 1066, aan de burgers van de stad overhandigd. Het verleende hun voorrechten die voor dat tijdstip aanzienlijk waren: in geval van oorlog moesten ze slechts acht dagen na het Luikse krijgsvolk de wapens opnemen; bij het openvallen van de bisschoppelijke troon, waren zij alleen met de bewaking van het kasteel belast; ze moesten geoordeeld worden door het gerecht van de plaats waar het misdrijf zich voorgedaan had; ze mochten de inkomsten van de stad voor hun verdediging gebruiken; ten slotte was er het buitengewoon recht dat ze zich tegen de bisschop mochten verzetten en een beroep mochten doen op bondgenoten ingeval deze hun voorrechten niet zou naleven. Een dergelijke oorkonde heeft, ontegensprekelijk, meer gedaan voor de grootheid van Hoei dan alle heldenliederen samen.

„Er is geen Waalse stad, zo zegde Sander-Pierron over Hoei, die zo volkomen harmonieert met haar omgeving, er is geen enkele agglomeratie die zo volledig past bij de plaats waar ze groeide; ze ontwikkelde zich als een plant; de geschiedschrijvers uit het verleden heetten haar terecht la Bien Faite. Hoei verdient inderdaad onder de parels van de Maas te worden gerangschikt. Ingevoegd, op de linkeroever van de rivier, in een gulzige rots die Haspengouw haar in de ribben priemt, beheerst, op de rechteroever, door de Condrusische hoogvlakte van de Sarte, groeide de stad aan de samenvloeiing van de lieflijke Méhaigne en van de bruisende Hoyoux. Maak een tochtje door de oude stad, het”quartier du Hoyoux", met zijn nauwe bochtige steegjes, zijn ongelijke grillige huisjes die letterlijk tegen de ijzergieterijen, de walserijen, de papierfabrieken en de leerlooierijen geplakt zijn; ga tot aan de kaden van de Maas en ge vindt er een bekoorlijke, luchtige, vrolijke, welvarende stad; klim vandaar naar de Haspengouwse heuveltjes, waar, met rasse schreden, een nieuwe, sierlijke, echt moderne stad verrijst: Hoei vormt een harmonisch geheel, een bekoorlijk mengelmoes van het heden en het verleden dat, naar men geneigd is te geloven, op schattige wijze bij elkaar werd gebracht om de slenteraar nog meer te bekoren.

Hoei telt tal van merkwaardige gebouwen en monumenten. Op de eerste plaats li Tchestia – de citadel – waarvan de bouw door de Hollanders werd aangevangen in 1818, op de plaats waar vroeger een vesting stond: dat is het eerste wonder van de stad der Hoeienaars. Vlak daarnaast verrijst de collegiale kerk van O.L.-Vrouw, met haar koorcrypte van 1066 en haar vermaarde stervormige rozet – li Rondia: het tweede wonder. Die kerk, welke bekend staat als de bekoorlijkste uitbeelding in België van late spitsbogenstijl, bevat onschatbare verzamelingen van kerkvoorwerpen, zoals de reliekschrijnen van de heilige Mengold en van de heilige Domitianus, een werk van Godfried van Hoei, en die van de heilige Marcus en van O.L.-Vrouw. En wat gezegd van haar Bethlehemportaal dat van een betoverend mysticisme getuigt? „Wanneer men, schreef Camille Lemonnier, van op het trottoir aan de overzijde, in het geluid en het rumoer van, de straat, die vrome beelden aanschouwt, komt men plots onder de indruk van een meesterwerk van de kunst waaraan de tijd als het ware de laatste hand heeft gelegd. De figuren zijn schuin afgekant, de golvingen afgevijld, de opgewerkte ornamenten half ingevreten en desondanks is men het erover eens dat geen enkele restauratie tegen het geduldige werk van de jaren zou opwegen.”

Indien het stadhuis, dat in 1766 werd opgetrokken, op geen hoge artistieke waarde kan bogen, dan mag de kerk van de heilige Remigius trots zijn op haar interieur in rocaillestijl, verrijkt met een verzameling oude grafzerken, merkwaardige kerkramen en belangwekkende schilderijen en beelden. De St.-Pieterskerk gaat prat op haar typische klokketoren en haar bezienswaardige Romaanse doopvonten die uit de kapel van Reppe te Seilles werden teruggehaald. De kerk van St.-Mengold, welke voorheen veel bezocht werd door de adel en de deftige burgerstand, die het als een eer beschouwden er hun doden te mogen begraven, bergt onder het oksaal een prachtig beeldhouwwerk dat het Leven en de Dood voorstelt; het werd uitgevoerd in wit marmer met een zwarte lijst en omstreeks 1685 gebeeldhouwd door de beroemde Jean Del Cour de Hamoir, een der meest illustere vertegenwoordigers van de Luikse beeldhouwkunst.

Onze wandeling bracht ons voor de vermaarde brug van Hoei. Maar wat bleef er van het verleden over? Het derde wonder dat met de machtige hulp van bulldozers, graaf- en boormachines werd gebouwd, heeft waarlijk niets meer gemeens met li Pontia van weleer. Gelukkiger was li Bassinia het vierde wonder, dat aan de slopershamers ontsnapte. Die merkwaardige fontein, welke op de Grote Markt verrijst, tegenover het Stadhuis, is met uiterst originele satirische thema’s versierd.

Betovering van een duizendjarig Hoei, dromerige pracht van oude steden... Het „maison de Batta”, het oude toevluchtsoord van de abdij van Val-Saint-Lambert, de kapel van de heilige Domitianus, opgetrokken op het graf van een afschuwelijke draak, de kerk van Saint-Etienne-du-Mont, legendarisch heiligdom, die eertijds als gewijde vrijplaats diende voor Moha, Wanze, Statte en Antheit, de toren van Oultremont, het „maison des trente-six ménages”, de „Caserne d’Alne”, het „hôtel de la Cloche”, het oud kruisherenklooster van Clairlieu: zovele eerwaardige getuigen uit vroegere tijden waarop de Hoeienaars niet weinig trots zijn.

Een ander roemrijk aandenken uit het verleden: de overblijfselen van de vermaarde abdij van Neufmoustier, oorspronkelijk een klooster van kanunniken. Dit was een der tien kloosters van het prinsbisdom Luik. Volgens de overlevering werd Pieter de Kluizenaar, bij zijn terugkeer van de eerste kruistocht, op zee door een verschrikkelijke storm overvallen. Hem vergezelden burgers van Hoei. Beducht voor het dreigend gevaar, namen allen zich voor een klooster te bouwen indien ze aan de dood ontkwamen. Terug in hun land hielden ze woord, en zo kwam het dat er te Hoei, op een stuk grond dat aan een der geredden toebehoorde, een abdij, met name Neufmoustier, werd opgericht. Pieter de Kluizenaar overleed er op 6 juli 1115; het klooster werd tijdens de Franse Revolutie verwoest. Kort daarna ontdekte men in de hof van het landgoed de grafsteen waaronder de prediker van de eerste kruistocht zou begraven zijn. Op de plaats waar vermoedelijk de grafkelder stond, werd in 1857, te zijner nagedachtenis, een standbeeld opgericht.

We zouden onrechtvaardig- zijn indien we niet een en ander vertelden over „Notre-Dame de la Sarte”. Dit lieftallige kerkje is gebouwd op de heuvel waaraan het zijn naam ontleent. Om de zeven jaar is het getuige van een poëtische traditie. Daags vóór Maria Hemelvaart wordt het beeld van de maagd dat, naar beweerd wordt, gevonden werd door een arme vrouw die hout ging sprokkelen, van uit het kerkje naar het dal gedragen om er gedurende een week in de collegiale O.L.-Vrouwkerk te worden uitgesteld. En zeven dagen lang levert de goede Hoeise stede zich over aan het meest uitbundige volksfeest dat opgeluisterd wordt door verlichtingen, allerlei sportwedstrijden, tentoonstellingen, bals, concerten, plechtige optochten en andere parades. Nadien, zo beweren boze tongen, „wordt ze opnieuw verstandig voor zeven jaar”.

Dat er bij een dergelijke feestviering stromen bier en wijn vloeien, hoeft nauwelijks gezegd. Ongetwijfeld komt het beste druivensap uit het land van Marianne... en toch! Lang geleden waren de Hoeienaars trots op hun briolet, een wijntje van eigen bodem dat zeker niet moest onderdoen voor de fijnste brouwsels uit Bourgogne en Provence. Hebben we trouwens niet reeds eerder aangestipt dat, in een ver verleden, de wijnstok in die bekoorlijke contrei hoogtij vierde? Helaas, die mooie tijd is lang vervlogen.

Ver is de tijd dat Hoei zich beroemde op zijn wijngaarden, zijn lakenfabrikanten en zijn koperslagers. Ver is inderdaad die tijd, maar er kwam een andere in de plaats, die getuige is van een Hoei dat blaakt van dynamisme, dat er weliswaar anders uitziet, maar dat, in zijn diepste wezen, Hoeis gebleven is! Bij die voortdurende vernieuwing heeft het nooit aan zijn eigenheid getornd, wat wellicht verklaart dat de stad haar kansen op voortbestaan bewaart.

Juist daarom zult ge Hoei ontdekken als een vriendelijke, gastvrije, tevreden en evenwichtige stad. Het werd door de mens en door de natuur met weldaden overstelpt: de kunst harmonieert er op gelukkige wijze met een bij uitstek landelijk oord. Zijn museum zal de liefhebbers van oudheidkunde vervoeren; zijn wandelingen zullen de meest verstokte natuurliefhebber bevallen; zijn gloednieuwe luchtkabelspoorweg, ten slotte, zal u, samen met een tikje sensatie, enkele van de mooiste en meest onverwachte panorama’s van de Maas voor het oog toveren.

Waarlijk, Hoei werd niet ten onrechte la Bien Faite geheten. Alles is er mooi, licht, vrolijk en geestig...


Bron: Het Spoor, december 1963