Homepagina > Het Spoor > Geschiedenis > Hulde uit de oude doos

Hulde uit de oude doos

Johan Biemans.

vrijdag 29 oktober 2021, door rixke

1985 was voor de Belgische Spoorwegen een jubeljaar. Honderdvijftig jaar bestaan, is immers een ideale gelegenheid om de herinneringen uit de „goede oude tijd” nog eens uit de oude doos te halen.

Dergelijke herinneringen treft men trouwens aan waar niemand ze verwacht. Dat overkwam ook mij. Snuffelend in de dagboeken van een dorpsgenoot, die in de vorige eeuw zijn reizen heeft opgetekend, vond ik een triomfantelijke beschrijving over het toentertijd splinternieuwe wonder van de Belgische Spoorwegen.

In 1838, drie jaar na de oprichting van de Belgische Spoorwegen ging schoolmeester Peter Norbertus Panken van Bergeijk naar Brussel. Hoe de kennismaking met „de vapeur” verliep, vernemen we van hemzelf uit zijn vergeelde dagboeken.

In de laatste helft der maand Augustus van dit jaar (1838), ondernam ik, door mijnen oom T.I. Panken vergezeld, eene reis, naar de Belgische hoofdstad Brussel, enz. Het doel onzer reis was, onze familie in genoemde stad en elders te bezoeken en hier en daar eenige merkwaardigheden te bezigtigen. Dewijl deze reis, de grootste en aangenaamste is, die ik tot dus verre gemaakt heb, zoo neem ik de vrijheid, Beminde Lezers! UE. dezelve wat breedvoerig mede te deelen, mij vleijende, dat UE. mijne wijdloopigheid derzelve niet zal vervelen. Op Vrijdag, den 17den Augustus (zijnde de 3de vacantiedag) begaven wij ons op weg; doch wij gingen dien dag niet verder dan tot Arendonk, zoodat wij daar overnachtten. Des anderendaags, reeds om 2 ure des ochtends, zetteden wij onze reis voort naar Turnhout, om van de diligence, welke om 6 ure van daar naar Antwerpen vertrok, gebruik te maken, ’s Middags om 2 ure, vertrokken wij met den zoogenaamden vapeur, of ijzeren weg, van Antwerpen naar Brussel, waar wij ten 4 1/2 uur aankwamen. – voorzeker spoedig genoeg, als men in aanmerking neemt, dat die 2 steden 8 uren van elkander gelegen zijn. – Ik bewonderde dezen triumf van het menschelijk vernuft, die pijlsnel aan het oog der verrukte aanschouwers verdween. Het is bekend dat toen de spoorwegen in België nog niet lang bestonden. – De wagens van den ijzeren weg zijn verdeeld in: berlines, diligences, chars-à-bancs en wagons. Omdat het toen zeer mooi weder was, had oome en ik ieder een kaartje voor eenen wagon genomen, dewelke opene wagens zijn. (Kort daarna zijn die, zoo ik vernomen heb, ook alle overdekt). Wij vertoefden eene week in Brussel. Ik zoude mijn oogwit te buiten gaan, indien ik hier eene beschrijving dier stad wilde geven, waartoe ik de bekwaamheid of ook de verwaandheid niet heb, dan uitgelokt door deszelfs merkwaardigheid en pracht, zal ik hiervan het voornaamste gewagen.

Wat Panken verder over Brussel vertelt, zal ik je besparen. Samengevat: Brussel had op hem een overweldigende indruk gemaakt en niet in het minst het nieuwste wonder der techniek „de Spoorwegen”. Op woensdag 22 augustus vertrok hij ’s morgens vroeg om 6 uur vanuit Brussel naar Mechelen.

De wagentrein had deze 4 uren, die Brussel van Mechelen gelegen zijn, in den horten tijd van 40 minuten afgelegd.

Met de afstand van vier uren, bedoelde Panken waarschijnlijk vier uren gaans. Die dag noteert hij nog:

Tegen den avond gingen wij naar den vapeur, eenige minuten buiten de stad, om door dit snelle middel van vervoer weder naar Brussel te vertrekken, doch men had aldaar langen tijd moeten wachten, eer wij van kaartjes voorzien waren; want ontzettend was de volksmenigte, die alstoen bij de statie op de been was...

In de kantlijn bij deze datum staat nog de volgende aantekening:

(In de „Atlas pittoresque des Chemins de fer de la Belgique”, gedrukt in 1840, las ik dat er ieder uur spoortreinen van Brussel, Gent en Leuven aankwamen, die uit een groot getal wagens bestonden en dat er, in weerwil deze onmetelijke beweging, geen enkel ongeluk te betreuren was, zoo goed waren door de administratie maatregelen genomen).

Het hart en de pen van meester Panken lopen over van een-en-al-lof. Bij zijn thuiskomst ging hij er nog eens bij zitten om met statistische bewijzen ons toch maar trachten te overtuigen dat hij niet overdreven had:

Alvorens ik mijn reisberigt sluite, zij mij vergund, nog eenige woorden van den ijzeren weg in België te gewagen. Ik meen, aandachtige Lezers! u hiermede geenen ondienst te zullen doen; te meer, daar ik door dit voorname middel van vervoer, hetwelk den reiziger zoo spoedig op de plaats zijner bestemming brengt, zoo als UEd. in deze reisbeschrijving gezien heeft, ook menigmaal vervoerd ben. De weg van Mechelen tot Brussel is den 5 Mei 1835, en die van Mechelen naar Antwerpen, den 3den Mei 1836 geopend. Het volgende heb ik uit eene staatscourant van 1838 overgenomen.: Op de grooten ijzeren weg in België zijn in de maand Augustus, in het geheel 309 209 reizigers vervoerd; daarvoor zijn gedurende dien tijd 409 679 franken 60 centimen ontvangen. In September 277 257 burgerlijke personen en 9 752 militairen, tezamen 287 009 reizigers. Gedurende het geheelejaar 1837, 1 353 711 personen; geheele ontvangst van dat jaar 1 384 502,10. De verhouding blijft nagenoeg als volgt: van 100 reizigers nemen 60 plaats op de opene wagens, 30 op de chars-à-bancs, 9 op de diligences en slechts 1 op de berlines. – Maar wat doe ik, oplettende Lezers! houd ik mij niet bezig met dingen, die weinig tot het oogwit mijner Levensschets betrekkelijk zijn ?

Zo getuigde de schoolmeester over de toen nog jonge Belgische Spoorwegen. Dat geluid klinkt misschien wat ouderwets, doch het blijft een echo uit vervlogen tijd; een echo die wel vreemd aandoet nu iedereen de Spoorwegen de gewoonste zaak van de wereld vindt.


Bron: Het Spoor, maart 1986